3.1 Basisvormen
De meeste functiewaarderingssystemen zijn gebaseerd op één van de volgende basisvormen of een combinatie hiervan:
- aan verschillende kenmerken of ‘gezichtspunten’ van functies punten toekennen (puntenmethode);
- functies rangschikken (functierangschikking);
- functies op een bepaald functieniveau in vastgestelde groepen of klassen indelen (functieclassificatie);
- functies met referentiefuncties vergelijken;
- functies paarsgewijs vergelijken.
3.1.1 Puntenmethode
gezichtspunten
Bij de puntenmethode worden functies gerangschikt op basis van een aantal vaststaande kenmerken of ‘gezichtspunten’. Gezichtspunten zijn de eigenschappen waarvan u mag aannemen dat ze in elke functie in zekere mate voorkomen en die bepalen hoe licht of zwaar een functie weegt. Hierbij moet u niet alleen denken aan de werkzaamheden, maar ook aan de vereiste kennis, ervaring en vaardigheden, de zelfstandigheid binnen een functie en eventueel bezwarende werkomstandigheden.
Voorbeelden van gezichtspunten
Gezichtspunten of kenmerken die de zwaarte van een functie beïnvloeden:
- invloed, gevolgen en effect van de functie;
- mate van handelingsvrijheid en gezag;
- vereiste sociale vaardigheden;
- risico op en ernst van persoonlijk letsel;
- fysiek, fysisch (bijvoorbeeld lawaai, tocht en hitte) of psychisch bezwarende werkomstandigheden (monotoon of emotioneel belastend werk).
sleutelfuncties
wegingsfactor
Bij de puntenmethode worden de verschillende gezichtspunten (of kenmerken) van een functie met behulp van een schaal gewaardeerd. Een beperkt aantal representatieve functies (sleutelfuncties) dienen daarbij vaak als hulpmiddel. Door de punten per kenmerk (eventueel vermenigvuldigd met een wegingsfactor) op te tellen, wordt het puntentotaal bepaald. Een nadeel van de puntenmethode is dat deze methode alleen aangeeft dat een bepaald gezichtspunt meer of minder aanwezig is in een functie; niet hoeveel meer of minder.
3.1.2 Functierangschikking
‘ranking’
Functierangschikking bekijkt functies als geheel en bepaalt daartussen een wenselijke volgorde (‘ranking’). Bij deze methode wordt niet de afstand tussen functies vastgesteld, maar alleen de volgorde tussen functies.
Per kenmerk
Een stap verder gaat u als u functies rangschikt per kenmerk. U bekijkt dan iedere functie aan de hand van een lijst met dezelfde gestandaardiseerde gezichtspunten. Per functiekenmerk kent u een aantal punten toe, afhankelijk van de mate waarin het kenmerk in de functie voorkomt.
Stel dat het aantal toe te kennen punten voor een bepaalde functie van nul tot vijf loopt, dan kan dat er als volgt uitzien:
Rangschikken per kenmerk – een voorbeeld
Functiekenmerk | Punten | Wegingsfactor | Score |
Kennis en ervaring | 3 | 4 | 12 |
Verantwoordelijkheid | 2 | 4 | 8 |
Probleemoplossend vermogen | 2 | 4 | 8 |
Leidinggeven | 0 | 5 | 0 |
Sociale vaardigheden | 1 | 3 | 3 |
Bezwarende werkomstandigheden | 3 | 2 | 6 |
Wegingsfactor
Sommige gezichtspunten kunnen zwaarder wegen dan andere. Dit doet u door per gezichtspunt een wegingsfactor aan het aantal punten te verbinden. U ziet dat het gezichtspunt ‘Kennis en ervaring’ bij deze voorbeeldfunctie een hoger gewicht krijgt dan het gezichtspunt ‘Sociale vaardigheden’.
Het optellen van alle eindscores per gezichtspunt leidt tot een totale eindscore per functie.
Door dit met alle functies te doen, kunt u de zwaarte van iedere functie bepalen. Uiteindelijk ontstaat er een rangorde: de functie met het minste aantal punten is de lichtste functie; de functie met de meeste punten is de zwaarste functie in de rangorde. Deze methode is gedetailleerder en nauwkeuriger, maar ook erg arbeidsintensief.
3.1.3 Functieclassificatie
waardering
Bij functieclassificatie zijn functies vooraf in een beperkt aantal klassen ingedeeld, die vaak in de cao worden opgenomen. Voor elke klasse is omschreven aan welke eisen een functie moet voldoen om binnen een bepaalde klasse te vallen. Uit de vergelijking van de functies met de functieklassen (classificatie) volgt vervolgens een waardering.
Niet-analytische methode
Functieclassificatie is een zogenoemde niet-analytische methode: een functie wordt niet uitgesplitst in kenmerken maar als geheel beschouwd. Om de zwaarte van een functie te bepalen, gebruikt men al ingedeelde standaard-, norm- of referentiefuncties, niveautyperingen of paarsgewijze vergelijking. De uitkomst van de vergelijking bepaalt in welke rangorde functies komen te staan.
3.1.4 Vergelijken met referentiefuncties
afspiegeling
Om kosten en tijd te besparen, wordt er vaak voor gekozen om niet alle functies te onderzoeken maar met standaard-, norm-, sleutel- of referentiefuncties te werken. Dit zijn representatieve functies, die qua omschrijving en niveau een goede afspiegeling zijn van de functies in de organisatie of sector. Over de omschrijving en de zwaarte van deze functies hebben werkgevers en werknemers overeenstemming bereikt en ze staan dan ook meestal in de cao. Aan de hand van de referentiefuncties kunnen de andere functies worden ingedeeld.
3.1.5 Paarsgewijs vergelijken
score
Bij paarsgewijs vergelijken worden steeds twee functies met elkaar vergeleken: de zwaarste krijgt een bepaald aantal punten; de lichtste krijgt minder. Het vergelijken vindt net zo langs plaats totdat alle functies met elkaar zijn vergeleken. Dit levert uiteindelijk een score per functie en een rangorde op. Bij paarsgewijs vergelijken vergelijkt u dus functie A met functie B, functie A met functie C enzovoorts. Is functie A zwaarder dan B, dan noteert u onder B een 1. Is A lichter dan B, dan noteert u onder B een 0. Bent u (of een beoordelaar) van mening dat beide functies even zwaar zijn, dan noteert u 1/2. De eindscore wordt bepaald door de afzonderlijke cijfers per functie horizontaal op te tellen. De functie met de laagste score staat op plaats 1; de op één na laagste eindigt op 2 enzovoorts.
Hoe werkt paarsgewijs vergelijken?
In onderstaand voorbeeld worden vijf functies (A tot en met E) met elkaar vergeleken. In grote organisaties zijn dat er uiteraard veel meer. De matrix bij paarsgewijze vergelijking van vijf functies zou er als volgt kunnen uitzien:
Functie | A | B | C | D | E | Score | Rangorde |
A | X | 1 | 0 | 0 | 0 | 1 | 2 |
B | 0 | X | 0 | 0 | 0 | 0 | 1 |
C | 1 | 1 | X | 0 | 0 | 2 | 3 |
D | 1 | 1 | 1 | X | 0 | 3 | 4 |
E | 1 | 1 | 1 | 1 | X | 4 | 5 |
Om dit proces te vereenvoudigen, is het een optie om functies te clusteren in functiegroepen of -families.