5.2 Input voor evaluatie
helder beeld
Een gedegen evaluatie van het beleid tegen seksueel grensoverschrijdend gedrag vereist diverse bronnen van input. Het verzamelen van uitgebreide en betrouwbare data is noodzakelijk om een helder beeld te krijgen van de effectiviteit van de genomen maatregelen en om eventuele verbeterpunten te identificeren. U moet daarom verschillende informatiebronnen raadplegen om een volledig en accuraat overzicht te verkrijgen.
Dataverzameling
rapportage
meldpunt
Input voor de evaluatie van het beleid en de genomen maatregelen kunt u onder meer halen uit:
- Rapportages van professionals die beroepsmatig te maken hebben met meldingen en klachten over ongewenste omgangsvormen. Dit betreft met name vertrouwenspersonen, klachtencommissies, bedrijfsartsen en andere meldpunten waar werknemers hun verhaal doen. Essentiële data omvatten het aantal meldingen, de aard ervan, de relatie tussen betrokkenen (bijvoorbeeld hiërarchisch of tussen collega’s) en de uitkomst voor de melders en klagers. Bijvoorbeeld: is de klacht opgelost? Zitten klagers nog op hun positie? Van al deze professionals vraagt u een managementrapportage met geanonimiseerde gegevens over meldingen en klachten. Vergeet hierbij niet de gegevens te betrekken van organisaties die personeel in de keten hebben, zoals uitzendbureaus en schoonmaak-, catering- en beveiligingsbedrijven.
onderliggende oorzaken
werkcultuur
Hoe constateren vertrouwenspersonen bij die organisaties dat hun werknemers last hebben van werknemers van de opdrachtgever?
- Aanbevelingen in jaarverslagen van professionals. Zijn de aanbevelingen voor bijstelling en aanscherping van het beleid opgevolgd of gemotiveerd afgewezen door de werkgever?
- Analyse van de onderliggende oorzaken van klachten en meldingen. Zijn er factoren in de organisatie van het werk, sociale factoren of werkgerelateerde bijzondere omstandigheden die een rol spelen bij het ontstaan of escaleren van meldingen of klachten?
- Informatie uit exitinterviews. Welke redenen voor vertrek geven werknemers die de organisatie verlaten? Hebben de collegiale omgang, relatie met de leidinggevende of werkcultuur hier iets mee te maken? Komt er relevante informatie naar voren over ongewenste omgangsvormen als reden voor vertrek?
- Uitkomsten van medewerkerstevredenheidsonderzoeken (MTO). Weten werknemers wat de risico’s zijn op seksuele intimidatie? Zijn zij bekend met het beleid en de vertrouwenspersonen, en zouden zij naar deze vertrouwenspersonen gaan?
- Input van de ondernemingsraad (OR). Hoewel de OR er niet is voor individuele gevallen, melden werknemers zich regelmatig bij de OR met verhalen en meldingen over (seksueel) grensoverschrijdend gedrag.
- Informatie van interne netwerken.
periodiek
inspectie
Wat horen netwerken zoals die van LHBTIQA+, werknemers of vrouwen op hun bijeenkomsten over sociale onveiligheid, die deze vaak kwetsbare groepen ervaren?
- De omvang – prevalentie – van seksuele intimidatie. Zijn er opvallende zaken of veranderingen in de prevalentie van seksuele intimidatie die naar voren komen in bijvoorbeeld een periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek (PAGO), MTO, RI&E en rapportages Diversiteit & Inclusie?
- Rapportages van accountants. Accountants moeten in het kader van Europese regelgeving (Environment, Social & Governance (ESG)) ook controleren op niet-financiële risico’s binnen organisaties, waaronder de omgangscultuur. Constateert de accountant mogelijk hiaten in het beleid?
- Inspecties van de Nederlandse Arbeidsinspectie. Inspecties – al dan niet op verzoek van vertegenwoordigers van het personeel – kunnen tekortkomingen in het beleid aan het licht brengen. Het is van belang deze rapportages van de toezichthouder ook te zien als input voor de evaluatie van het beleid.
Het integreren van deze diverse bronnen van input zorgt voor een uitgebreide evaluatie die de verschillende aspecten van het beleid tegen ongewenste omgangsvormen belicht.