4.3 Box 3-inkomen
vermogen
peildatum
In box 3 betalen werknemers belasting over hun vermogen in Nederland en in het buitenland. Het vermogen – ook wel de rendementsgrondslag genoemd – wordt gevormd door bezittingen, zoals spaargeld, beleggingen, cryptovaluta en een tweede woning, minus eventuele schulden, zoals een negatief banksaldo, terug te betalen levenlanglerenkrediet of persoonsgebonden budget en krediet bij een webwinkel. De peildatum voor bepaling van de waarde van de bezittingen en schulden is 1 januari van het belastingjaar.
Rendement
fictieve rendementen
De werknemer geeft in box 3 het vermogen (het voordeel) zelf aan en niet de werkelijke inkomsten of kosten rond dat vermogen, zoals ontvangen rente op spaargeld of dividend op aandelen dan wel betaalde rente. De Belastingdienst rekent hiervoor met fictieve rendementen (zie verderop), maar baseert zich hierbij sinds 2023 op de werkelijke vermogensbestanddelen van de werknemers zoals zij die zelf aangeven.
De werknemer moet zijn vermogen aangeven tegen de waarde in het economisch verkeer (de verkoopwaarde of anders een realistische schatting). Hij kan hiervoor ontvangen overzichten gebruiken, zoals die van de bank, met zijn bank- en spaartegoeden per peildatum 1 januari.
vrijgestelde bezittingen
De werknemer hoeft niet al zijn bezittingen en schulden aan te geven in box 3. Sommige bezittingen zijn vrijgesteld, sommige schulden zijn van aftrek uitgesloten, en sommige bezittingen en schulden vallen in een andere box. Vrijgestelde bezittingen zijn bijvoorbeeld roerende zaken voor eigen gebruik of gebruik binnen het gezin, zoals de eigen auto of inboedel van de woning van de werknemer, sommige kapitaalverzekeringen, groene beleggingen (zie verderop) en natuurterreinen. Van aftrek uitgesloten schulden zijn bijvoorbeeld (meestal) nog te betalen belastingschulden.
Bij schulden is alleen het bedrag boven de drempel van € 3.700 (bedrag 2024) aftrekbaar voor de inkomstenbelasting. Dit drempelbedrag blijft hetzelfde voor 2025. Voor fiscale partners geldt het dubbele bedrag, dus € 7.400.
optellen
gekozen
Heeft de werknemer een fiscale partner (zie ook paragraaf 3.3), dan moet hij de bezittingen en schulden van die partner bij zijn bezittingen en schulden optellen, en het heffingsvrije vermogen verdubbelen (zie verderop). Hierbij is 1 januari van het betreffende belastingjaar de peildatum. Het maakt verder geen verschil of er het hele jaar sprake is van fiscaal partnerschap of slechts een deel van het jaar, en of er in dat laatste geval wellicht voor is gekozen om het hele jaar fiscale partners te zijn.
Box 3 bij partiële buitenlandse belastingplicht
alleen zaken in Nederland
Maakt de werknemer in zijn IB-aangifte gebruik van de partiële buitenlandse belastingplicht (zie paragraaf 3.1), dan houdt dit voor box 3 in dat hij qua bezittingen alleen onroerende zaken in Nederland aangeeft (of rechten die daar betrekking op hebben) en winstrechten van een Nederlandse onderneming. Qua schulden geeft de werknemer die op die horen bij de bezittingen in box 3, zoals een hypotheek op een onroerende zaak in Nederland.
Kinderen
ouderlijk gezag
De bezittingen en schulden van minderjarige kinderen over wie de werknemer het ouderlijk gezag heeft, tellen mee voor zijn vermogen (tenzij het groene beleggingen betreft). Het gaat om kinderen die op 1 januari van het belastingjaar jonger zijn dan 18 jaar. De peildatum voor de waarde van hun vermogen is ook 1 januari. Hetzelfde geldt voor minderjarige kinderen van de fiscale partner, die dus geen kinderen van de werknemer zijn.
hangt af van situatie
Hoe de werknemer het vermogen van de minderjarige kinderen in zijn IB-aangifte moet aangeven, hangt af van de situatie. Bij bijvoorbeeld fiscaal partnerschap over het hele jaar moeten de partners de totale waarde van de bezittingen en schulden van de minderjarige kinderen van de werknemer en die van de fiscale partner aangeven. Zonder fiscale partner geeft de werknemer de helft van het vermogen aan van zijn kinderen, en de andere ouder doet hetzelfde.
Grondslag
zes stappen
rendementspercentages
De Belastingdienst berekent de verschuldigde belasting in box 3 – de vermogensrendementsheffing – via zes stappen. De hierbij gehanteerde fictieve rendementen liggen dicht bij de werkelijke rendementspercentages voor sparen en beleggen. In de voorlopige aanslag 2024 heeft de Belastingdienst met de volgende rendementspercentages gerekend:
- 1,03% voor banktegoeden;
- 6,04% voor beleggingen en andere bezittingen;
- 2,47% voor schulden.
Het rendementspercentage voor beleggingen en andere bezittingen voor het jaar 2024 staat vast, de andere twee percentages worden begin 2025 definitief vastgesteld.
belastbaar rendement
grondslag
verdelen
voordeel
verschuldigde belasting
De stappen voor berekening van de box 3-heffing zijn:
Vanwege uitspraken van de Hoge Raad moet de Belastingdienst het werkelijke rendement belasten als dit lager is dan het fictieve rendement. De betreffende werknemers hebben hier een brief over gekregen van de fiscus. Half 2025 komt het bijbehorende formulier beschikbaar.
Heffingsvrij
dubbele
Werknemers zijn over een deel van hun vermogen geen inkomstenbelasting verschuldigd: het heffingsvrije vermogen. Het heffingsvrije vermogen bedraagt in 2024 € 57.000 als er geen fiscale partner is, en het dubbele – dus € 114.000 – voor fiscale partners. Werknemers betalen dus pas belasting als hun vermogen boven het heffingsvrije vermogen uitkomt. Genoemde bedragen stijgen per 2025 waarschijnlijk naar € 57.684 respectievelijk € 115.368.
Werknemers kunnen voor een deel van zogeheten groene beleggingen en groene spaartegoeden een extra vrijstelling krijgen: maximaal € 71.251 in 2024. Per 2025 daalt dit voordeel naar € 30.000. Voor fiscale partners geldt het dubbele bedrag, dus € 142.502 respectievelijk € 60.000.
Verplaatsen
soms ook in box 3
zakelijke verplaatsing
Het kan zijn dat de werknemer bezittingen of schulden tijdelijk verplaatst – bijvoorbeeld rond de jaarwisseling – van box 3 naar box 1 of box 2, en daarna weer terug naar box 3. Hij moet dan de werkelijke inkomsten aangeven in box 1 dan wel box 2. De werknemer moet het vermogen dan soms ook in box 3 meetellen, bijvoorbeeld als de verplaatsing hooguit drie opeenvolgende maanden duurt of meer dan drie maar niet meer dan zes opeenvolgende maanden, en 1 januari van het jaar van aangifte in die periode valt. Als de werknemer de verplaatste bezitting meer dan drie opeenvolgende maanden tot box 1 of box 2 heeft gerekend en hij aannemelijk kan maken dat het een zakelijke verplaatsing betrof, kan hij de bezitting uit box 3 laten.
leidt niet tot lagere heffing
afkeurende uitspraken
Het kan ook zijn dat de werknemer beleggingen of andere bezittingen omzet in spaargeld of extra schulden aangaat om zijn banktegoeden te laten stijgen. Als dat in de drie maanden voor 1 januari gebeurt en in de drie maanden na die datum stijgen de beleggingen of andere bezittingen weer en daalt het spaargeld dan wel nemen de schulden af, leidt die verplaatsing in principe niet tot lagere belastingheffing. Het verplaatsen van bezittingen of schulden binnen box 3 kan soms wel tot een lagere belastingheffing leiden, bijvoorbeeld als de werknemer aannemelijk kan maken dat er zakelijke (en geen fiscale) redenen achter de verplaatsing zaten of als deze vóór 1 oktober of na 31 maart gebeurde.
Toekomst vermogensrendementsheffing
overbruggingswetgeving
De Hoge Raad heeft meerdere afkeurende uitspraken gedaan over de huidige rekenmethode voor de box 3-heffing op grond van een fictief rendement. Daarom moet er een nieuw box 3-stelsel komen. Hiervoor heeft het kabinet inmiddels het wetsvoorstel voor de Wet werkelijk rendement box 3 gereed, dat in het eerste kwartaal van 2025 bij de Tweede Kamer moet worden ingediend. Volgens de nieuwe regels wordt belasting geheven over de werkelijke inkomsten uit vermogen. Het is de bedoeling dat het nieuwe stelsel per 2027 ingaat. In de jaren 2023 tot en met 2026 geldt de huidige overbrugginswetgeving voor de berekening van het box 3-inkomen.