U bent hier

Onderneming & Fiscus
Non-profit en de fiscus4. Non-profits en de BTW4.4 Aftrek van voorbelasting

4.4 Aftrek van voorbelasting

Dit artikel is eerder verschenen als Themadossier Bestuur Rendement
Publicatiedatum: december 2020

zakelijke uitgaven

splitsen

Als BTW-ondernemer kunt u de BTW die aan u in rekening is gebracht, volledig als voorbelasting aftrekken. Het gaat dan dus om de BTW op de zakelijke uitgaven (ontvangen facturen). Verricht uw organisatie uitsluitend vrijgestelde prestaties, dan heeft u geen recht op aftrek van voorbelasting. U mag de BTW immers alleen aftrekken over uitgaven voor belaste omzet. Bij het verrichten van zowel belaste als vrijgestelde prestaties bestaat gedeeltelijk recht op aftrek van voorbelasting. In dat geval moet u de aftrek van voorbelasting dus splitsen.

Gemengd gebruik

Bij gemengd gebruik (belast en vrijgesteld) moet u bepalen welk deel van de betaalde BTW u kunt aftrekken. Als u het goed alleen voor belaste prestaties gebruikt, is de voorbelasting volledig aftrekbaar. Gebruikt u het goed alleen voor vrijgestelde prestaties, dan mag u de voorbelasting niet aftrekken. Bij gemengde prestaties splitst u de voorbelasting in een aftrekbaar/niet-aftrekbaar deel.

Omzetverhouding

omzet-
verhouding

verdeelsleutel

In principe baseert u het recht op aftrek op de omzetverhouding (belast versus vrijgesteld). Als het werkelijke gebruik een betere verhouding weergeeft, mag u de aftrek hierop baseren. Voor investeringsgoederen (zoals een bedrijfspand, auto of computer) bepaalt u dat voor ieder goed afzonderlijk. Heeft u te maken met niet-investeringsgoederen, dan splitst u alleen op basis van werkelijk gebruik als dit gebruik voor de goederen en diensten als geheel genomen een betere verdeelsleutel is. Aan het einde van het jaar van ingebruikneming herziet u de splitsing op basis van de omzetverhouding dan wel de gebruiksverhouding.

Voor investeringsgoederen is de aftrek dan nog niet definitief. Bij roerende goederen kan de aftrek namelijk nog vier jaar na het jaar van ingebruikneming worden herzien. Bij onroerende goederen is de herzieningstermijn negen jaar na het jaar van ingebruikname.