U bent hier

6.2 WGA-uitkeringen

Dit artikel is eerder verschenen als Themadossier Arbo Rendement
Publicatiedatum: april 2017

verdien­capactiteit

drie soorten

De Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) is bedoeld om medewerkers zo veel mogelijk te stimuleren hun verdiencapaciteit te benutten. Medewerkers die voor 35% tot 80% arbeidsongeschikt zijn, kunnen in aanmerking komen voor een WGA-uitkering. Zij hebben dus een verdiencapaciteit van 20% tot 65%. Ook medewerkers die voor meer dan 80% maar niet duurzaam arbeidsongeschikt zijn, krijgen een WGA-uitkering. De WGA is een stuk ingewikkelder dan de IVA, die onder 4.3 aan bod komt. Zo kent de WGA drie soorten uitkeringen:

  • de loongerelateerde uitkering (LGU);
  • de loonaanvullingsuitkering (LAU);
  • de vervolguitkering (VVU).

Voor welke uitkering iemand in aanmerking komt, hangt af van zijn arbeidsverleden en zijn verdiencapaciteit.

6.2.1 De loongerelateerde uitkering

aantrekkelijk

wekeneis

De loongerelateerde uitkering (LGU) van de WGA is voor de medewerker de meest aantrekkelijke uitkering, maar niet iedere medewerker maakt hierop aanspraak. Het betreft bovendien altijd een tijdelijke uitkering. Een medewerker heeft recht op een LGU als hij door ziekte 65% of minder van zijn oude loon kan verdienen én in de 36 weken voor zijn eerste ziekmelding in minstens 26 weken heeft gewerkt. Dit wordt de wekeneis of referte-eis genoemd.

Wekeneis voor de LGU

vakantiedagen

Zodra een medewerker minstens één uur in een week heeft gewerkt, telt deze week voor UWV mee bij de bepaling of de werknemer aan de weken-eis voldoet. Betaalde vakantiedagen tellen gewoon mee.

Als de medewerker de laatste 36 weken door ziekte of onbetaald verlof een aantal weken niet heeft gewerkt, verlengt UWV de zogenoemde referteperiode met die periode van afwezigheid. Hij moet dan 26 weken hebben gewerkt in deze langere referteperiode.

Duur van de LGU

arbeids­verleden

arbeidsjaar

Wie aan de wekeneis voldoet, heeft recht op minimaal drie maanden LGU. De maximumperiode is afhankelijk van het arbeidsverleden. Dit wordt als volgt bepaald:

  • Het fictieve arbeidsverleden wordt berekend vanaf het jaar van de achttiende verjaardag tot en met 1997. Het maakt niet uit of de medewerker in die periode daadwerkelijk heeft gewerkt.
  • Het feitelijke arbeidsverleden wordt berekend over de jaren 1998 tot en met 2015. Tussen 1998 en 2013 telt een jaar alleen mee als de medewerker in een bepaald kalenderjaar minimaal 52 dagen SV-loon heeft ontvangen. Vanaf 2013 geldt een minimum van 208 uren SV-loon per jaar om te spreken van een arbeidsjaar.

De jaren van het fictieve en feitelijke arbeidsverleden worden bij elkaar opgeteld. Voor elk jaar arbeidsverleden krijgt de medewerker een maand LGU.

Als er sprake is van een arbeidsverleden van 24 jaar of langer, wordt de duur van de LGU verkort. UWV telt vanaf 1 januari 2016 tot en met het moment dat de medewerker LGU krijgt het aantal kwartalen dat hij heeft gewerkt. Een gewerkt kwartaal betekent één maand minder LGU, tot een minimum van 24 maanden LGU.

Mantelzorg

SV-loon

Heeft de medewerker in een jaar over onvoldoende dagen of uren SV-loon ontvangen, dan kan dat jaar soms toch meetellen als arbeidsverleden. Dat is het geval bij mantelzorg, onbetaald verlof of de zorg voor een kind.

Hoogte van de LGU

niet in dienst

Als de medewerker die recht heeft op een WGA-uitkering niet meer in dienst is bij de werkgever, bedraagt de LGU de eerste twee maanden 75% van het WIA-maandloon (zie kader). Vanaf de derde maand is de LGU gelijk aan 70% van het WIA-maandloon. Als de medewerker recht heeft op een WIA-uitkering en hij is wel in dienst bij de werkgever, dan valt de LGU lager uit. De eerste twee maanden is de LGU dan 75% van het WIA-maandloon minus 75% van het verdiende inkomen. Daarna is de LGU gelijk aan 70% van het WIA-maandloon minus 70% van het verdiende inkomen. UWV geeft aan dat hoewel de uitkering lager is, het totale inkomen voor de arbeidsongeschikte medewerker altijd hoger is. Van zijn inkomen mag hij immers 25% of 30% zelf houden. Op die manier loont werken altijd.

WIA-maandloon bepalen

WGA-uitkering

Het WIA-maandloon is bepalend voor de hoogte van de WGA- en IVA-uitkering. Bij dit maandloon tellen zaken als een dertiende maand, bijtelling voor de auto van de zaak, eindejaarsuitkering, ploegentoeslag en vakantiebijslag mee. Kostenvergoedingen en pensioenpremie tellen niet mee. Aan het WIA-maandloon is een maximum verbonden. Dat maximum is gebaseerd op het maximumdagloon (€ 205,77 per 1 januari 2017). Als een medewerker met zijn WIA-maandloon boven dit maximum uitkomt, gaat UWV voor de berekening van de uitkeringshoogte dus uit van het maximum.

Einde LGU

minder ­voordelig

De werknemer ontvangt de LGU altijd tot de maximale duur die is vastgesteld door UWV. Dit is ook het geval als de werknemer binnen die periode meer dan 65% van zijn laatstverdiende loon kan verdienen. Als de LGU eindigt, is de werknemer aangewezen op een van de twee andere WGA-uitkeringen: de loonaanvullingsuitkering of de vervolguitkering. Deze zijn beide minder voordelig. Bovendien is de hoogte van het totale inkomen van de medewerker sterk afhankelijk van in hoeverre hij zijn verdiencapaciteit daadwerkelijk benut.

6.2.2 De loonaanvullingsuitkering

verdien­capaciteit

vervolg­uitkering

verdien­capaciteit

In principe krijgt de arbeidsongeschikte medewerker eerst een LGU, maar als hij daar geen recht meer op heeft, volgt meestal de loonaanvullingsuitkering (LAU). Hiervoor moet de medewerker echter aan één strenge eis voldoen: hij moet minstens 50% van zijn verdiencapaciteit benutten. Stel, de medewerker heeft een verdiencapaciteit van € 2.100, dan moet hij met werken minstens een salaris van € 1.050 verdienen. Ook voor de LAU is het belangrijk dat de medewerker werkt zo veel hij kan. Een medewerker kan tot de AOW-leeftijd een LAU krijgen als hij aan deze eis blijft voldoen. Op het moment dat dit niet meer het geval is, krijgt hij een vervolguitkering. Die is in de meeste gevallen veel lager.

Hoogte van de LAU

Voor de berekening van de LAU spelen de verdiencapaciteit en het inkomen uit werk een grote rol. Als de medewerker tussen de 50% en 100% verdient van zijn verdiencapaciteit die is vastgesteld door de arbeidsdeskundige van UWV, is de uitkering gelijk aan 70% van het WIA-maandloon minus 70% van de verdiencapaciteit. Alleen als een medewerker zijn volledige verdiencapaciteit benut, of meer, gaat hij er dus ten opzichte van de LGU niet op achteruit. Ook dan is de LAU-uitkering 70% van zijn WIA-maandloon minus 70% van zijn inkomen.

Wilt u het precieze bedrag van de uitkering berekenen voor de arbeidsongeschikte werknemer, dan kunt u terecht op uwv.nl voor diverse rekenhulpen.

6.2.

3 De vervolguitkering

meest nadelig

Als een medewerker minder dan 50% van zijn verdiencapaciteit benut, krijgt hij een vervolguitkering (VU). Dit is voor de medewerker de meest nadelige optie, want UWV gaat hierbij uit van het minimumloon in plaats van het WIA-maandloon. Het inkomen van de medewerker kan daardoor sterk achteruit gaan.

Redenen

werkloosheid

Waarom een medewerker minder dan 50% van zijn verdiencapaciteit niet benut, is voor de toekenning van een VU niet van belang. Dit kan bijvoorbeeld aan persoonlijke omstandigheden liggen. Of de medewerker kan voor de uren die hij kan werken, geen baan vinden. Dan is er feitelijk sprake van werkloosheid. Dit is voor zijn WIA-uitkering van geen enkel belang. UWV kijkt alleen naar wat de medewerker daadwerkelijk met werken weet te verdienen. Dat wordt iedere maand opnieuw bekeken.

Duur van de VU

situatie

VU-uitkering

Hoe lang de medewerker de VU-uitkering ontvangt, is afhankelijk van zijn situatie. In principe loopt de WGA-vervolguitkering door tot het bereiken van de AOW-leeftijd, tenzij er iets verandert. UWV schetst vier scenario’s:

  • Als de medewerker 50% of meer kan verdienen van zijn verdiencapaciteit, wordt de vervolguitkering omgezet in een loonaanvullingsuitkering.
  • Als de medewerker meer dan 65% van het oude loon verdient, stopt de uitkering na een jaar.
  • Kán de medewerker volgens UWV 65% of meer van het oude loon verdienen, dan stopt de uitkering na twee maanden.
  • Als er sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid, ontvangt de medewerker mogelijk een IVA-uitkering.

Hoogte van de VU

klassen

Voor het bepalen van de hoogte van de VU-uitkering gaat UWV uit van het minimumloon en het percentage van de arbeidsongeschiktheid. Het arbeidsongeschiktheidspercentage staat in het rapport van de arbeidsdeskundige van UWV, dat de medewerker ontvangt bij zijn keuring. De hoogte van een VU is gelijk aan het arbeidsongeschiktheidspercentage × 70% van het minimumloon. Het minimumloon wordt hiervoor in vier klassen verdeeld:

  • Bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van 35% tot 45% is de uitkering 28% van het minimumloon.
  • Bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van 45% tot 55% is de uitkering 35% van het minimumloon.
  • Bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van 55% tot 65% is de uitkering 42% van het minimumloon.
  • Bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van 65% tot 80% is de uitkering 50,75% van het minimumloon.

Als de medewerker bijvoorbeeld parttime werkte en daardoor minder verdiende dan het minimumloon, gebruikt UWV dat loon om de uitkering te berekenen.

minimumloon

Het wettelijk minimumloon wordt tweemaal per jaar aangepast aan de inflatie, per 1 januari en 1 juli. Aangezien de WGA-vervolguitkering op het minimumloon is gebaseerd, stijgt deze met dat minimum mee. Per 1 januari 2017 bedraagt het minimumloon € 1.551,60 per maand. Een overzicht van de bedragen vindt u op rendement.nl/arbodossier.

Toeslag op uitkering

leefsituaties

Toeslagenwet

Als de medewerker met zijn WGA-uitkering onder het sociaal minimum komt, kan hij een toeslag aanvragen om het verschil te overbruggen. Hieronder vindt u een aantal voorbeelden van relevante leefsituaties en de bijbehorende minima per week:

  • gehuwd / gelijkgestelden: € 356,70;
  • alleenstaande van 23 jaar en ouder: € 266,40;
  • alleenstaande-woningdeler van 23 jaar en ouder: € 219,15;
  • alleenstaande van 22 jaar: € 211,60.

Deze bedragen zijn opgenomen in de Toeslagenwet en gelden per 1 januari 2017. Het sociaal minimum voor alleenstaande ouders is vervallen.

Stimulans

inkomens­achteruitgang

Net als bij de LGU en de LAU gaat bij de VU het totale inkomen van een medewerker er altijd op vooruit als hij meer gaat werken. De grootste stimulans voor een medewerker is echter om minstens 50% van zijn verdiencapaciteit te benutten. De inkomensachteruitgang is namelijk het sterkst als hij terugvalt van een LAU naar een VU. De inkomensachteruitgang hangt ook af van het oude inkomen van de medewerker. Stel, een medewerker is 75% arbeidsongeschikt en verdiende het minimumloon. Hij krijgt een uitkering van 50,75% van het minimumloon, € 787,44. Zijn inkomen daalt daarmee met bijna 50% (€ 764,16). Stel, de medewerker verdiende echter € 2.500, dan krijgt hij dezelfde uitkering, maar is zijn inkomensachteruitgang bijna 69% (€ 1.712,56).