2.2 Werkwoorden
correct vervoegen
Werkwoorden zijn onmisbare lastpakken. Ze zijn cruciaal in zinnen, die zonder werkwoord feitelijk niet kunnen bestaan. Bovendien kunnen ze uw zin kleuren; ze kunnen hem dodelijk saai of juist heel spannend maken. Maar dan moet u ze wel correct gebruiken en vooral: correct vervoegen. Werkwoordsvervoegingen zijn in bijna alle talen lastig, omdat er zo veel uitzonderingen op de standaardregels zijn. Het Nederlands is daarop bepaald geen uitzondering!
2.2.1 Werkwoorden vervoegen
regels
Om aan te geven of een werkwoord verwijst naar de eerste, tweede of derde persoon, naar enkelvoud of meervoud en in welke tijd, moet u werkwoorden vervoegen. We kennen sterke en zwakke werkwoorden. Deze volgen verschillende, maar vrij duidelijke regels.
Zwakke werkwoorden
stam
Zwakke (of regelmatige) werkwoorden zijn het eenvoudigst te vervoegen. U moet uitgaan van de stam van het werkwoord.
korte klinker
-en
medeklinkers
Volg deze regels om te bepalen wat de stam is:
- De stam is het hele werkwoord min de uitgang -en. Bijvoorbeeld: werken -> werk. Achter deze stam plakt u de verschillende uitgangen.
- Eindigt de stam op een korte klinker, maar heeft het hele werkwoord een lange klinker? Dan voegt u een extra klinker toe. Bijvoorbeeld: spelen -> speel.
- Eindigt een werkwoord niet op -en? Haal dan alleen de -n weg. Bijvoorbeeld: doen -> doe (want de e hoort bij de tweeklank!)
- Als de stam op twee dezelfde medeklinkers eindigt, haalt u er één weg. Bijvoorbeeld: hebben -> heb
- Als de stam eindigt op v, wordt dit een f (schrijven - schrijf). Eindigt hij op z, dan wordt dit een s (bonzen - bons).
- Eindigt een werkwoord op -iën, dan haalt u alleen de -n weg. Bijvoorbeeld: ruziën -> ruzie.
Uitgangen
tegenwoordige tijd
verleden tijd
voltooid deelwoord
Als u de stam heeft vastgesteld, plakt u er de uitgangen aan:
- Tegenwoordige tijd: ik werk, jij werkt, hij werkt, wij werken, jullie werken, zij werken.
- Verleden tijd: ik werkte, jij werkte, hij werkte, wij werkten, jullie werkten, zij werkten.
- Voltooid deelwoord: gewerkt. Sommige werkwoorden krijgen in de verleden tijd en bij het voltooid deelwoord vervoegingen met een t, andere met een d.
Een gouwe ouwe ezelsbrug is ’t kofschip. Eindigt de stam op één van de medeklinkers in die woorden (t, k, f, s, ch, p) of op x, dan krijgen verleden tijd en voltooid deelwoord een t. Anders vervoegt u ze met een d.
Sterke werkwoorden
moeilijker
Sterke (of onregelmatige) werkwoorden zijn iets moeilijker te vervoegen, omdat ze afwijken van bovenstaande regels. Voor sterke werkwoorden gelden in afwijking van zwakke werkwoorden de volgende regels:
- In de verleden tijd krijgen ze een andere klinker in plaats van een d of t in de uitgang.
- Het voltooid deelwoord eindigt op -en in plaats van op -d of -t.
U vervoegt ze als volgt:
- Tegenwoordige tijd: ik schrijf, jij schrijft, hij schrijft, wij schrijven, jullie schrijven, zij schrijven.
- Verleden tijd: ik schreef, jij schreef, hij schreef, wij schreven, jullie schreven, zij schreven.
- Voltooid deelwoord: geschreven.
Uitzonderingen
onregelmatige werkwoorden
Er zijn werkwoorden die u zowel sterk als zwak mag vervoegen. U kunt dan kiezen, maar zorg er wel voor dat u consequent bent. Er zijn ook werkwoorden die gedeeltelijk sterk en gedeeltelijk zwak vervoegd worden. En er zijn zeer onregelmatige werkwoorden, die geen enkele regel lijken te volgen. Denk maar aan zijn, hebben, kunnen en willen. Daar zijn verder geen echte regels voor; die moet u gewoon weten. Vaak zult u het echter goed doen zonder erbij stil te staan.
Engelse werkwoorden vervoegen
In het Nederlands, en zeker ook in het digital office, worden steeds meer Engelse woorden gebruikt. U moet daarvoor de Engelse stam gebruiken, maar ze volgens de Nederlandse regels vervoegen. Denk eens aan het werkwoord to update. In het Nederlands vervoegt u dit in de tegenwoordige tijd als volgt: ik update, jij updatet, zij updaten. In de verleden tijd krijgt u: ik updatete, zij updateten en het voltooid deelwoord is geüpdatet.