U bent hier

Onderneming & Administratie
Accountantscontrole & CSRD3. European Sustainability Reporting Standards 3.2 Themastandaarden

3.2 Themastandaarden

Dit artikel is eerder verschenen als Themadossier FA Rendement
Publicatiedatum: juni 2024

hoofdthema’s

governance

Naast de algemene standaarden zijn er nog tien themastandaarden uitgebracht. Deze onderwerpstandaarden zijn ingedeeld in drie verschillende hoofdthema’s:

  • E (Environment) oftewel milieu;
  • S (Sociaal); en
  • G (Governance).

Voor het thema Milieu zijn er vijf standaarden, voor het thema Sociaal zijn er vier en voor het thema Governance is er één standaard ontwikkeld. De tien standaarden zijn niet verplicht voor elke onderneming.

Door middel van het uitvoeren van een dubbele materialiteitsanalyse bepaalt u welke themastandaarden voor uw onderneming relevant zijn en waarover uw onderneming moet rapporteren (zie hoofdstuk 4).

Transparantie

doelstellingen

Het is van belang dat u zich realiseert dat de standaarden voorschrijven waarover uw bedrijf moet rapporteren. De standaarden zelf schrijven geen doelstellingen voor, maar hebben als doel transparantie te bevorderen over de doelen die uw bedrijf zich stelt op het gebied van duurzaamheid.

Voorbeeld rapporteren over CO2-uitstoot

stakeholder

Als een onderneming veel CO2 uitstoot, moet zij dit rapporteren. De wetgeving op zichzelf verbiedt een onderneming niet om veel CO2 uit te stoten. Echter, doordat inzichtelijk wordt hoeveel CO2 de onderneming uitstoot, kunnen stakeholders op basis van deze informatie besluiten wel of geen zaken te doen met deze onderneming.

3.2.1 Milieu

Hiervoor kon u lezen dat er tien themastandaarden zijn. Deze worden hierna nader toegelicht, te beginnen met de standaarden die gelden voor milieu.

Vijf standaarden

Het hoofdthema Milieu kent de volgende vijf standaarden:

  • ESRS E1 – Klimaatverandering;
  • ESRS E2 – Verontreiniging;
  • ESRS E3 – Water en mariene hulpbronnen;
  • ESRS E4 – Biodiversiteit en ecosystemen;
  • ESRS E5 – Materiaalgebruik en circulaire economie.

Klimaatverandering

Klimaat-akkoord

businessmodel

impact

risico’s en kansen

businessmodel

financiële 
effecten

De eerste standaard heeft tot doel rapportage-eisen te bepalen waarmee gebruikers van duurzaamheidsverklaringen inzicht krijgen in:

  • de vraag wat de invloed van de onderneming op klimaatverandering is, in termen van materiële positieve en negatieve daadwerkelijke en potentiële impacts;
  • de vroegere, huidige en toekomstige mitigatie-inspanningen van de onderneming in lijn met het Klimaatakkoord van Parijs (‘Overeenkomst van Parijs’) (of een geactualiseerde internationale overeenkomst betreffende klimaatverandering) en verenigbaar met het beperken van de opwarming van de aarde tot 1,5 graden Celsius;
  • de plannen en het vermogen van de onderneming om haar strategie en businessmodel aan te passen, in lijn met de transitie naar een duurzame economie en bij te dragen aan het beperken van de opwarming van de aarde tot 1,5 graden Celsius;
  • alle andere maatregelen die de onderneming neemt om daadwerkelijke of potentiële negatieve impacts te voorkomen, te mitigeren of daarvoor herstel te bieden, en om op risico’s en kansen te acteren;
  • aard, soort en omvang van de materiële risico’s en kansen van de onderneming die voortkomen uit haar invloed op en afhankelijkheden van klimaatverandering, en hoe de onderneming daarmee omgaat; en
  • de financiële effecten voor de onderneming op korte, middellange en lange termijn van risico’s en kansen die voortkomen uit de impacts van de onderneming op en haar afhankelijkheden van klimaatverandering.

Verontreiniging

maatregelen

De tweede standaard heeft tot doel rapportage-eisen te bepalen die gebruikers van de duurzaamheidsverklaring in staat stellen inzicht te krijgen in:

  • de vraag wat de invloed van de onderneming is op verontreiniging van lucht, water en bodem, in termen van materiële positieve en negatieve daadwerkelijke of potentiële impacts;
  • genomen maatregelen, en het resultaat van die maatregelen, om daadwerkelijke of potentiële negatieve impacts te voorkomen, te mitigeren of te verhelpen, en om op risico’s en kansen te acteren;
  • de plannen en het vermogen van de onderneming om haar strategie en businessmodel aan te passen in lijn met de transitie naar een duurzame economie en de noodzaak om verontreiniging te voorkomen, te bestrijden en ongedaan te maken. Een en ander moet een gifvrij milieu met nul verontreiniging tot stand brengen, mede ter ondersteuning van het EU-actieplan ‘Verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul’;
  • aard, soort en omvang van de materiële risico’s en kansen van de onderneming wat betreft haar verontreinigingsimpacts en -afhankelijkheden, alsmede wat betreft het voorkomen, bestrijden, ongedaan maken of reduceren van verontreiniging, ook wanneer dit het gevolg is van de toepassing van wet- en regelgeving, en de vraag hoe de onderneming daarmee omgaat; en
  • de financiële effecten voor de onderneming op korte, middellange en lange termijn van materiële risico’s en kansen die voortkomen uit de verontreinigingsimpacts en -afhankelijkheden van de onderneming.

Water en mariene hulpbronnen

Europese Green Deal

SDG’s

waterbron

De derde standaard heeft tot doel rapportage-eisen te bepalen die gebruikers van de duurzaamheidsverklaring in staat stellen inzicht te krijgen in:

  • de vraag wat de invloed van de onderneming is op water en mariene hulpbronnen, in termen van materiële positieve en negatieve daadwerkelijke of potentiële impacts;
  • genomen maatregelen, en de uitkomst van die maatregelen, om materiële daadwerkelijke of potentiële negatieve impacts te voorkomen of te mitigeren, om zodoende water en mariene hulpbronnen te beschermen, mede wat betreft de reductie van het waterverbruik, en om op risico’s en kansen te acteren;
  • de vraag of, hoe en in welke mate de onderneming aan de ambities van de Europese Green Deal bijdraagt wat betreft schone lucht, schoon water, een gezonde bodem en biodiversiteit, alsmede aan de duurzaamheid van de blauwe economie en de visserijsector, rekening houdende met het volgende:
    • Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad68 (EU-kaderrichtlijn water), Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad69 (EU-kaderrichtlijn mariene strategie);
    • Richtlijn 2014/89/EU van het Europees Parlement en de Raad70 (EU-richtlijn maritieme ruimtelijke planning);
    • de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (Sustainable Development Goals, SDG’s) en met name SDG 6 ‘Schoon water en sanitair’ en SDG 14 ‘Leven in het water’;
  • en respect voor mondiale milieugrenzen (bijvoorbeeld integriteit van de biosfeer, verzuring van de oceanen, gebruik van zoetwater, planetaire grenzen van biogeochemische kringlopen);
  • de plannen en het vermogen van de onderneming om haar strategie en businessmodel aan te passen in lijn met het bevorderen van duurzaam gebruik van water, op basis van bescherming van beschikbare waterbronnen op lange termijn, bescherming van aquatische ecosystemen en herstel van zoetwater- en mariene habitats;
  • aard, soort en omvang van de materiële risico’s en kansen van de onderneming die voortkomen uit haar invloed op en afhankelijkheden van water en mariene hulpbronnen, en hoe de onderneming daarmee omgaat; en
  • de financiële effecten voor de onderneming op korte, middellange en lange termijn van materiële risico’s en kansen die voortkomen uit de impacts van de onderneming op en haar afhankelijkheden van water en mariene hulpbronnen.

Biodiversiteit en ecosystemen

degradatie

GBF

ecosystemen

De vierde standaard heeft tot doel rapportage-eisen te bepalen die gebruikers van de duurzaamheidsverklaring in staat stellen inzicht te krijgen in:

  • de vraag wat de invloed van de onderneming op biodiversiteit en ecosystemen is, in termen van materiële positieve en negatieve daadwerkelijke en potentiële impacts, met inbegrip van de mate waarin zij bijdraagt aan de drukfactoren op verlies en degradatie van biodiversiteit en ecosystemen;
  • genomen maatregelen, en de uitkomst van die maatregelen, om daadwerkelijke of potentiële negatieve impacts te voorkomen of te mitigeren en biodiversiteit en ecosystemen te beschermen en te herstellen, en om op risico’s en kansen te acteren;
  • de plannen en het vermogen van de onderneming om haar strategie en businessmodel aan te passen in lijn met:
    • het respecteren van planetaire grenzen wat betreft integriteit van de biosfeer en verandering van landsystemen;
    • de visie van het Kunming-Montréal Global Biodiversity Framework (GBF) en de desbetreffende doelstellingen en doelen daarvan;
    • relevante aspecten van de EU-biodiversiteitsstrategie voor 203077;
    • Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad (EU-vogelrichtlijn) en Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (EU-habitatrichtlijn)78; en
    • Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad (Kaderrichtlijn mariene strategie) 79;
  • aard, soort en omvang van de materiële risico’s van de onderneming, afhankelijkheden en kansen van de onderneming wat betreft biodiversiteit en ecosystemen, en hoe zij daarmee omgaat;
  • de financiële effecten op de onderneming op korte, middellange en lange termijn van materiële risico’s en kansen die voortkomen uit de impacts van de onderneming en haar afhankelijkheden van biodiversiteit en ecosystemen.

Materiaalgebruik en circulaire economie

bevoorrading

hulpbron

De vijfde en laatste standaard, die gerelateerd is aan het hoofdthema Milieu heeft tot doel rapportage-eisen te bepalen die gebruikers van de duurzaamheidsverklaring in staat stellen inzicht te krijgen in:

  • de wijze waarop de onderneming van invloed is op materiaalgebruik, met inbegrip van efficiënt materiaalgebruik, het vermijden van de uitputting van niet-hernieuwbare materialen en de duurzame bevoorrading met en het duurzame gebruik van hernieuwbare materialen (in deze standaard “materiaalgebruik en circulaire economie” genoemd), in termen van materiële positieve en negatieve daadwerkelijke of potentiële impacts;
  • genomen maatregelen, en de uitkomst van die maatregelen, om daadwerkelijke of potentiële negatieve impacts als gevolg van materiaalgebruik door de onderneming te voorkomen of te mitigeren, met inbegrip van maatregelen van de onderneming die haar economische groei helpen los te koppelen van het materiaalgebruik, en om op risico’s en kansen te acteren;
  • de plannen en het vermogen van de onderneming om haar strategie en businessmodel aan te passen in overeenstemming met beginselen van circulaire economie door onder meer, doch niet uitsluitend afval tot een minimum te beperken, de waarde van producten, materialen en andere hulpbronnen op hun hoogste waarde te houden en het efficiënte gebruik ervan bij productie en consumptie te versterken;
  • aard, soort en omvang van de materiële risico’s en kansen van de onderneming met betrekking tot de invloed en afhankelijkheden van de onderneming die voortkomen uit materiaalgebruik en circulaire economie, en hoe zij daarmee omgaat; en
  • de financiële effecten op de onderneming op korte, middellange en lange termijn van materiële risico’s en kansen die voortkomen uit de invloed van de onderneming op en haar afhankelijkheden van materiaalgebruik en circulaire economie.

3.2.2 Sociaal

Er zijn vier standaarden gerelateerd aan het hoofdthema Sociaal. Dit zijn:

  • ESRS S1 – Eigen personeel;
  • ESRS S2 – Werknemers in de waardeketen;
  • ESRS S3 – Getroffen gemeenschappen;
  • ESRS S4 – Consumenten en eindgebruikers.

Eigen personeel

De eerste standaard heeft tot doel rapportage-eisen te bepalen waarmee gebruikers van de duurzaamheidsverklaring inzicht krijgen in de materiële gevolgen van de onderneming op haar eigen personeel, alsmede daarmee samenhangende materiële risico’s en kansen.

Werknemers in de waardeketen

producten of diensten

De tweede standaard heeft tot doel rapportage-eisen te bepalen die gebruikers van de duurzaamheidsverklaring in staat stellen inzicht te krijgen in materiële gevolgen voorwerknemers in de waardeketen, die verband houden met de eigen activiteiten en waardeketen van de onderneming, onder meer via haar producten of diensten, alsmede via haar zakelijke relaties en de daarmee samenhangende materiële risico’s en kansen.

Getroffen gemeenschappen

De derde standaard heeft tot doel rapportage-eisen te bepalen die gebruikers van de duurzaamheidsverklaring in staat stellen inzicht te krijgen in materiële gevolgen voor getroffen gemeenschappen, die verband houden met de eigen activiteiten en waardeketen van de onderneming, onder meer via haar producten of diensten, alsmede via haar zakelijke relaties en de daarmee samenhangende materiële risico’s en kansen.

Consumenten en eindgebruikers

De vierde en laatste standaard heeft tot doel rapportage-eisen te bepalen die gebruikers van de duurzaamheidsverklaring in staat stellen inzicht te krijgen in materiële gevolgen voor consumenten en eindgebruikers, die verband houden met de eigen activiteiten en waardeketen van de onderneming, onder meer via haar producten of diensten, alsmede via haar zakelijke relaties en de daarmee samenhangende materiële risico’s en kansen.

3.2.3 Governance

proces

Er is maar één standaard gerelateerd aan het thema Governance. Dit is ESRS G1 – Zakelijk gedrag. Deze standaard heeft tot doel rapportage-eisen te bepalen die gebruikers van de duurzaamheidsverklaringen in staat stellen inzicht te krijgen in strategie en aanpak, processen en procedures van de onderneming en in haar prestaties op het gebied van zakelijk gedrag.