U bent hier

4.3 Pensioenvormen

Dit artikel is eerder verschenen als Themadossier Salaris Rendement
Publicatiedatum: september 2021

kiezen

In een pensioenregeling kunnen verschillende pensioenvormen worden opgenomen. Het is niet standaard dat álle pensioenvormen in een pensioenregeling voorkomen. Het budget en de aard van de populatie (het werknemersbestand) zijn daarvoor ook bepalend. Het komt ook voor dat de pensioenregeling bestaat uit een beperkt aantal pensioenvormen. De werknemer kan er dan voor kiezen om op eigen kosten extra pensioenvormen aanvullend te verzekeren.

4.3.1 Ouderdomspensioen

Een ouderdomspensioen gaat in zodra de pensioenrichtleeftijd is bereikt. De ingangsdatum vervroegen of uitstellen is onder voorwaarden mogelijk (zie hoofdstuk 10). De uitkering eindigt zodra de pensioengerechtigde overlijdt.

4.3.2 Partnerpensioen

moment van overlijden

Een partnerpensioen gaat in na het overlijden van de werknemer en is ten behoeve van de partner. Dat overlijden kan plaatsvinden tijdens het dienstverband, na uitdiensttreding voor de pensioendatum of tijdens de pensionering. Dat is wel van wezenlijk belang voor de hoogte van het partnerpensioen (voor meer informatie zie paragraaf 5.5).

4.3.3 Wezenpensioen

verlenging

Het wezenpensioen keert uit zodra er één ouder is overleden (half wezen). Vaak verdubbelt het wezenpensioen als beide ouders zijn overleden (volle wezen). Het wezenpensioen eindigt meestal als het kind de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt. Een verlenging van die periode is mogelijk, bijvoorbeeld in het geval van studie.

4.3.4 ANW-hiaatpensioen

nabestaande

Een nabestaande heeft niet altijd recht op een uitkering van de ANW (zie paragraaf 3.2). Het ANW-hiaatpensioen geeft de nabestaande een uitkering ter grootte van de ANW. Deze uitkering is ongeacht of de nabestaande een ANW-uitkering van de overheid ontvangt. In sommige regelingen wordt de feitelijke ANW-uitkering op dit pensioen in mindering gebracht. Het ANW-hiaatpensioen eindigt op de AOW-gerechtigde leeftijd van de nabestaande of bij eerder overlijden.

4.3.5 WIA-hiaat pensioen

aanvulling op WIA-uitkering

In de praktijk komt u dit pensioen ook wel tegen als het WGA-hiaatpensioen. Dit pensioen regelt een aanvulling op een uitkering uit de WIA. De uitkering eindigt op de AOW-gerechtigde leeftijd of eerder (onder voorwaarden) als er geen sprake meer is van arbeidsongeschiktheid.

4.3.6 WIA-excedentpensioen

arbeidsongeschiktheid

De WIA is beperkt tot het maximumloon voor de sociale verzekeringen (2020: € 57.232). Is het loon van de werknemer hoger, dan is dat hogere loon niet gedekt voor arbeidsongeschiktheid. Het WIA-excedentpensioen (ook wel: WGA-excedentpensioen) verzekert het loon boven dat maximum.

4.3.7 Netto pensioenregeling

Het pensioengevend loon is fiscaal gemaximeerd op € 110.111 (2020). Over het loon boven dit maximum kan een werknemer een nettopensioen opbouwen (zie paragraaf 4.2.1.). De nettopensioenregeling verzekert een netto-ouderdomspensioen en een nettopartnerpensioen. Voor de opzet van de nettopensioenregeling geldt het systeem van de beschikbare­premieregeling. In de praktijk is de nettopensioenregeling vaak (deels) facultatief van karakter. Dit betekent dat bijvoorbeeld het partnerpensioen standaard is verzekerd en het ouderdomspensioen optioneel.

4.3.8 Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid

standaard ­onderdeel

Deze pensioenvorm is in nagenoeg alle pensioenregelingen een standaard onderdeel. Is de werknemer (deels) arbeidsongeschikt, dan wordt diens pensioenregeling desondanks (deels) voortgezet voor rekening van de pensioenuitvoerder.

Afspraken uit het pensioenakkoord

beschikbarepremieregeling

opname ineens

degressieve opbouw

In het pensioenakkoord zijn afspraken gemaakt die van invloed zijn op het aanvullende werkgeverspensioen. Het gaat hierbij om de volgende punten:

  • de werknemer heeft de mogelijkheid om te kiezen voor een gedeeltelijke opname ineens van het pensioen (zie paragraaf 2.2.7);
  • de werknemers gaan standaard pensioen opbouwen op basis van een premieovereenkomst (zie paragraaf 2.2.5);
  • de huidige gelijke pensioenopbouw wordt vervangen door een degressieve opbouw (zie paragraaf 2.2.6);
  • de stijgende premiestaffel wordt vervangen door een gelijkblijvende doorsneepremie (zie paragraaf 2.2.6). Voor bestaande beschikbarepremieregelingen geldt een overgangsregeling (zie paragraaf 2.5).