4.2 Fiscale kaders
loon voor de werknemer
Pensioen is loon voor de werknemer. Om precies te zijn gaat het om uitgesteld loon van de werknemer. Een pensioenregeling valt onder de omkeerregel in de loonbelasting. Dat betekent: de pensioenaanspraak is nu onbelast en de pensioenuitkering is later belast.
Onzuivere pensioenregeling
revisierente
De belastingheffing is dus uitgesteld. Daarom betaalt een werknemer ook geen belasting over de premie die de werkgever voor hem betaalt en is de eigen bijdrage van de werknemer fiscaal aftrekbaar. Maar dan moet de pensioenregeling wel binnen de fiscale kaders blijven. Overschrijdt de pensioenregeling ergens die fiscale kaders, dan is de omkeerregel niet meer van toepassing (onzuivere pensioenregeling). Dit betekent dat:
- de werknemer direct belasting moet betalen over de waarde van de pensioenregeling;
- pensioenpremies niet langer vrijgesteld zijn en voortaan direct worden belast;
- de werknemer 20% revisierente moet betalen, omdat ten onrechte een fiscaal voordeel is genoten;
- de werknemer over de pensioenuitkering later geen belasting hoeft te betalen.
De gevolgen van een onzuivere pensioenregeling zijn drastisch. Daarom is het belangrijk dat een pensioenregeling binnen de fiscale kaders blijft. Deze kaders komen uitgebreid aan bod in paragraaf 4.2.1 tot en met 4.2.4.
4.2.1 Pensioengevend loon
Over alle loonbestanddelen kan de werknemer pensioen opbouwen. Vaak bouwt een werknemer alleen pensioen op over het vaste jaarloon en de vakantietoeslag. Maar een werknemer mag ook pensioen opbouwen over andere (variabele) loonbestanddelen zoals een vaste of variabele dertiende maand, onregelmatigheidstoeslag, bonus en winstdeling.
Regels
auto van de zaak
Er gelden wel drie belangrijke regels:
- Over de bijtelling auto van de zaak bouwt de werknemer geen pensioen op (zie ook paragraaf 8.2.2).
- In een eindloonregeling mag een werknemer alleen over de vaste loonbestanddelen pensioen opbouwen.
- Het pensioengevend loon is gemaximeerd op € 110.111 (2020). Over het meerdere kan de werknemer wel een nettopensioen opbouwen zonder toepassing van de omkeerregel. Het opgebouwde vermogen is dan vrijgesteld voor de box 3-heffing van de inkomstenbelasting.
4.2.2 AOW-franchise
mindering
De AOW voorziet al deels in een inkomen voor de oude dag. Een deel van het loon wordt dus al door de AOW gedekt. Een werknemer mag daarom niet over het hele loon pensioen opbouwen. Een werkgever moet de aanspraak op de AOW-uitkering dus eerst in mindering brengen op het pensioengevend loon, dat is de zogenoemde AOW-franchise.
Verschil
Werkgevers en werknemers leiden de hoogte van de AOW-franchise af van de AOW-uitkering. Er bestaat een verschil per pensioensysteem. Voor 2020 gelden de volgende AOW-franchises:
- bij de middelloonregeling en beschikbarepremieregeling: € 14.176;
- bij de eindloonregeling: € 16.030.
Dit zijn de fiscaal minimale AOW-franchises. Een hogere franchise mag dus wel worden toegepast. Het gevolg is dan wel dat de werknemer over een kleiner deel van het loon pensioen opbouwt en ook dat de pensioenkosten lager zijn.
pensioengrondslag
68 jaar
Het pensioengevend loon minus de AOW-franchise resulteert in de pensioengrondslag. Een werknemer bouwt over die grondslag pensioen op (en dus niet over het hele loon!).
4.2.3 Pensioenrichtleeftijd
De basis voor een pensioenregeling is de voorgeschreven pensioenrichtleeftijd. In 2020 is die 68 jaar. Als een werkgever de pensioenregeling baseert op een lagere pensioenrichtleeftijd, moet hij ook de jaaropbouw (zie paragraaf 4.2.4) verlagen. Let op dat het hierbij gaat om een richtleeftijd. Het is mogelijk om onder voorwaarden de feitelijke ingangsdatum te vervroegen of uit te stellen (zie hoofdstuk 10).
4.2.4 Pensioenopbouw
maximaal
Jaarlijks bouwt de werknemer pensioen op over de pensioengrondslag. De hoogte is gemaximeerd en verschilt per pensioensysteem:
- middelloonregeling: 1,875% per jaar;
- eindloonregeling: 1,657% per jaar.
Het fiscaal maximale partnerpensioen bedraagt 70% van deze percentages. Is de pensioenrichtleeftijd lager dan 68 jaar (2020), dan moet de werkgever de jaaropbouw neerwaarts bijstellen.
Beschikbare premie
premiestaffel
In een beschikbarepremieregeling is niet de jaaropbouw maar de beschikbare premie het uitgangspunt. Die beschikbare premie wordt vastgelegd in een zogenoemde premiestaffel. Daarom is de hoogte van die premiestaffel fiscaal gemaximeerd. De Belastingdienst publiceert daartoe maximale premiestaffels. Die premiestaffels hebben onder andere de volgende uitgangspunten:
- het pensioenresultaat (het ambitieniveau) is vergelijkbaar met een jaaropbouw van 1,875% in een middelloonregeling;
- de rekenrente is 4% of 3%.
lager dan 4%
Een lagere rekenrente leidt tot een hogere premiestaffel. Gelet op de actuele lage marktrente staat de Belastingdienst ook premiestaffels toe die zijn gebaseerd op een lagere rekenrente dan 3%. Aan het gebruik van een marktrente bij een premiestaffel stelt de Belastingdienst voorwaarden. Dit betekent dat als de marktrente is gestegen de werkgever de premiestaffel daarop moet aanpassen (lees: verlagen).
Toetsing
Als de premiestaffel wordt gebaseerd op een rekenrente lager dan 4%, kan er een toetsing plaatsvinden op de volgende momenten:
- pensioendatum: is er een te hoog pensioenkapitaal opgebouwd, dan vloeit het surplus terug naar de pensioenuitvoerder of het wordt uitgekeerd aan de (ex-)werkgever;
- tussentijds: dit is bijvoorbeeld het geval bij een waardeoverdracht van het opgebouwde pensioen.
Voorbeelden van premiestaffels
ambitieniveau
Enkele voorbeelden van premiestaffels (er zijn meer smaken) met een ambitieniveau van 1,875% gebaseerd op het middelloonstelsel.
Belastingdienst | Pensioenuitvoerder | ||
---|---|---|---|
Leeftijd | Rekenrente (4%) | Rekenrente (3%) | Marktrente (2%) |
21 - 25 | 4,4% | 7,7% | 17,9% |
25 - 30 | 5,4% | 9,0% | 19,3% |
30 - 35 | 6,6% | 10,4% | 20,8% |
35 - 40 | 8,0% | 12,1% | 22,4% |
40 - 45 | 9,8% | 14,0% | 24,1% |
45 - 50 | 12,0% | 16,3% | 26,0% |
50 - 55 | 14,6% | 19,1% | 28,1% |
55 - 60 | 18,0% | 22,4% | 30,5% |
60 - 65 | 22,4% | 26,5% | 33,4% |
65 - 68 | 26,9% | 30,7% | 36,3% |
pensioengrondslag
Ter verduidelijking: voor een werknemer van 38 jaar is de beschikbare premie 8% van diens pensioengrondslag als een rekenrente van 4% wordt toegepast. Bij toepassing van een rekenrente van 3% is de beschikbare premie 12,1% van de pensioengrondslag. En bij een marktrente van 2% is dat 22,4%.
Aandachtspunten
overlijden
extra premie
Het uitgangspunt van deze premiestaffels is dat het opgebouwde pensioenkapitaal wordt omgezet in een ouderdomspensioen inclusief partnerpensioen bij overlijden ná de pensioendatum. Voor de verzekering van het partnerpensioen bij overlijden vóór de pensioendatum moet (meestal) de werkgever een extra premie betalen.
Is een lager ambitieniveau gewenst, bijvoorbeeld 1,75%, dan is de daarvoor beschikbare premie af te leiden door een evenredig deel (1,75/1,875) van de desbetreffende premiestaffel te nemen.