U bent hier

Onderneming & Administratie
Pensioen en AOW11. Pensioencommunicatie11.2 Verplichtingen pensioenuitvoerder

11.2 Verplichtingen pensioenuitvoerder

Dit artikel is eerder verschenen als Themadossier Salaris Rendement
Publicatiedatum: september 2021

informatie ­verstrekken

Binnen drie maanden na de start van de deelname aan de pensioenregeling informeert de pensioenuitvoerder de deelnemer over de kenmerken van de pensioenregeling. Daarbij moet de pensioenuitvoerder onder andere de volgende informatie verstrekken: de pensioensoorten in de pensioenregeling (zie ook paragraaf 4.3), de pensioensoorten waarin de pensioenregeling niet voorziet, hoe het pensioen wordt opgebouwd, eventuele keuzemogelijkheden, de risico’s en de beleidsdekkingsgraad (alleen voor pensioenfondsen, zie paragraaf 1.3.3). Daarnaast wijst de pensioenuitvoerder de werknemer ook op zijn website en op het pensioenregister.

Pensioen 1-2-3

gelaagde ­informatie

Voorheen werd de pensioeninformatie verstrekt in de vorm van een zogenoemde startbrief. Die is met de invoering van de Wet pensioencommunicatie vervangen door ‘Pensioen 1-2-3’. Pensioen 1-2-3 biedt de werknemer gelaagde informatie met betrekking tot de pensioenregeling:

  • laag 1: een basale uitleg van de pensioenregeling;
  • laag 2: een verdieping van die uitleg;
  • laag 3: relevante documenten, zoals het pensioenreglement en de uitvoeringsovereenkomst. Pensioenfondsen moeten in laag 3 extra informatie opnemen, zoals een eventueel herstelplan.

Deze informatie moet op de website van de pensioenuitvoerder beschikbaar zijn.

11.2.1 Informatie periodiek: UPO

Jaarlijks geeft de pensioenuitvoerder aan de deelnemers informatie over de pensioenregeling. De pensioenuitvoerder verstrekt daarvoor een uniform pensioenoverzicht (UPO). Het UPO geeft onder andere informatie over: het opgebouwde én het te bereiken pensioen, de toeslagverlening (indexatie), de dekkingsgraad en eventuele kortingen. Ook bevat het UPO informatie over de waardeaangroei. Die informatie (de factor A) is van belang voor de berekening van de lijfrentepremieaftrek (zie paragraaf 8.2).

Scenario’s

drie scenario’s

voor 1 oktober verstrekken

extra ­verplichtingen

Sinds dit jaar moet de berekening van het opgebouwde en bereikbare pensioen worden gebaseerd op een uniforme rekenmethodiek (URM). Dit betekent dat de pensioenuitvoerder tweeduizend scenario’s moet doorrekenen. Op het UPO ziet de werknemer het resultaat van drie scenario’s: verwacht, pessimistisch en optimistisch. De pensioenuitvoerder moet het UPO jaarlijks voor 1 oktober aan de werknemer verstrekken. Als peildatum wordt (meestal) 31 december van het voorafgaande jaar gehanteerd. Daarnaast moet de uitvoerder de gepensioneerden jaarlijks informeren. Het is toegestaan om slapers (ex-deelnemers van wie het pensioen nog niet is ingegaan) eens in de vijf jaar te informeren.

11.2.2 Beschikbarepremieregeling

Is er sprake van een beschikbarepremieregeling, dan heeft de pensioenuitvoerder in de volgende situaties extra communicatieverplichtingen:

  • beleggingsvrijheid: de deelnemer mag zelf de verantwoordelijkheid voor de beleggingen overnemen (opting out). In dat geval moet de pensioenuitvoerder de betreffende deelnemer adviseren over de gewenste spreiding van de beleggingen. Hij moet hierover ten minste één keer per jaar met de deelnemer communiceren.
  • keuze variabele pensioenuitkering (zie paragraaf 5.4.4): het is dan aan de uitvoerder om de deelnemer te informeren over de gevolgen en risico’s. De pensioenuitvoerder moet minstens eens in de vijf jaar het risicoprofiel van de betreffende deelnemer toetsen.

Life cycles

brengen en halen

In de meeste beschikbarepremieregelingen is er keuze uit verschillende beleggingsprofielen (life cycles, zie paragraaf 5.4.2). In dat geval is er feitelijk sprake van beleggingsvrijheid en geldt in principe de hiervoor beschreven jaarlijkse communicatieverplichting. De praktijk wijst uit dat pensioenuitvoerders dit op hun eigen wijze invullen. Jaarlijkse communicatie vindt dan bijvoorbeeld alleen plaats als een deelnemer heeft gekozen voor een life cycle die niet past bij het persoonlijke risicoprofiel.

11.2.3 Informatie bij einde deelneming

De pensioenuitvoerder moet de volgende informatie verstrekken als de deelname aan de pensioenregeling eindigt, bijvoorbeeld omdat de werknemer uit dienst treedt:

  • de opgebouwde pensioenaanspraken;
  • de toeslagverlening;
  • de rechten met betrekking tot waardeoverdracht (zie paragraaf 7.2 en 7.3);
  • het verval van een eventueel risico partnerpensioen (zie paragraaf 5.5.1).

De informatie bij het einde van de deelneming moet tijdig worden verstrekt. De termijn voor de informatievoorziening is echter niet gespecificeerd.

11.2.4 Informatie voorafgaand aan start pensioen

Voordat het pensioen ingaat, moet de pensioenuitvoerder onder andere informatie verstrekken over de hoogte van het pensioenrecht, de toeslagverlening, de mogelijkheid tot uitruil (zie paragraaf 10.4.3) en keuzemogelijkheden zoals shoprecht en vast of variabel pensioen (met name van belang voor beschikbarepremieregelingen, zie paragraaf 5.4).

Voor deze informatie geldt ook dat de pensioenuitvoerder die tijdig moet aanleveren. De wet geeft echter niet aan binnen welke termijn.

11.2.5 De praktijk

Pensioenuitvoerders zijn dus verplicht om informatie te ‘brengen’. Het is natuurlijk ook belangrijk dat deelnemers het initiatief nemen om informatie te ‘halen’. Voor informatie kunnen deelnemers terecht op de website van de pensioenuitvoerder. Maar er is ook veel informatie te vinden op de website van de AFM.