U bent hier

Onderneming & Fiscus
Bestuurdersaansprakelijkheid5. Aansprakelijk voor fiscale missers5.1 Welke bestuurders?

5.1 Welke bestuurders?

Dit artikel is eerder verschenen als Themadossier BV Rendement
Publicatiedatum: oktober 2021

De fiscale bestuurdersaansprakelijkheid geldt alleen voor bestuurders van ondernemingen die:

  • een (buitenlandse) rechtspersoon zijn; en
  • (in Nederland) onder de vennootschapsbelasting vallen.

In de praktijk gaat het dan vooral om bestuurders van nv’s en bv’s.

formele 
bestuurders

Het gaat hier niet alleen om de formele bestuurders die als zodanig in het Handelsregister staan ingeschreven, ook al bemoeien zij zich niet met de feitelijke gang van zaken.

Feitelijke bestuurders

nieuwe 
bestuurder

Ook de feitelijke bestuurders die het beleid van de onderneming bepalen maar officieel geen bestuurder zijn, kunnen te maken krijgen met bestuurdersaansprakelijkheid. Ook oude en nieuwe bestuurders kunnen aansprakelijk worden gesteld voor schulden die opkomen na hun vertrek of aantreden. Een nieuwe bestuurder zal eventuele aansprakelijkheid simpel kunnen weerleggen als hij zich tot zijn aantreden aantoonbaar niet bemoeide met het bestuur.

Om aansprakelijkheid af te weren moet u bewijzen dat het niet aan u te wijten is dat de verschuldigde belasting niet is voldaan. Daar was de vennoot in de volgende zaak niet in geslaagd, oordeelde Gerechtshof Den Haag.

De feiten spreken voor zich

belastingschuld

In deze zaak had een vennootschap onder firma (vof) over het eerste kwartaal van 2016 een BTW-aangifte ingediend die een teruggave opleverde. Later volgde er een correctie (suppletieaangifte) waardoor de vof over dat kwartaal nog € 59.600 moest betalen. Die som bleef onbetaald, en dus volgde er een naheffingsaanslag. De Belastingdienst stelde de vennoten uiteindelijk aansprakelijk voor de openstaande belastingschuld.

Handels-register

Een van de vennoten voerde aan dat hij zich met terugwerkende kracht tot 31 mei 2016 had laten uitschrijven als vennoot in het Handelsregister. Maar de schuld was ontstaan in een tijdvak dat de betrokkene wél vennoot was. Ook gedroeg hij zich na 31 mei nog als vennoot. Zo stond zijn naam op de BTW-suppletieaangifte, en werd medio juni een deel van de BTW-teruggave nog op zijn privérekening gestort. Hij had dus moeten weten dat de vof eerder te veel geld had teruggekregen en had het geld dus moeten reserveren. Genoeg reden volgens het hof om de aansprakelijkstelling overeind te houden.

Gerechtshof Den Haag, 21 april 2020, ECLI (verkort): 873