1.3 Pensioenuitvoerders
extern onderbrengen
De hoofdregel is dat een werkgever de pensioenregeling extern onderbrengt bij een pensioenuitvoerder. Een pensioenregeling mag dus niet worden opgenomen/gereserveerd op de balans van een werkgever.
1.3.1 Soorten pensioenuitvoerders
De meest relevante pensioenuitvoerders zijn de volgende:
Bedrijfstakpensioenfonds (BPF)
per bedrijfstak
één organisatie
Een BPF voert de pensioenregeling uit voor een bepaalde bedrijfstak. Per bedrijfstak is er dan een specifiek BPF zoals voor de volgende bedrijfstakken: bouw, grootmetaal, kleinmetaal, vervoer, zorg en welzijn, horeca en schoonmaak. Een BPF voert één pensioenregeling uit die voor alle werkgevers en werknemers in die bedrijfstak gelijk is.
Ondernemingspensioenfonds (OPF)
Een OPF voert de pensioenregeling uit voor één organisatie. Bekende voorbeelden van een OPF zijn Philips, Shell en AkzoNobel. Een OPF voert die pensioenregeling uit voor de aangesloten organisatie en de werknemers daarvan. De zelfstandige positie van een OPF staat de laatste tijd wel onder druk door nieuwe en strengere wet- en regelgeving.
Algemeen pensioenfonds (APF)
meerdere werkgevers
Sinds 2016 is het mogelijk om de pensioenregeling te laten uitvoeren door een APF. Een APF voert de pensioenregelingen uit voor meerdere werkgevers. Dat zijn bijvoorbeeld werkgevers die niet (meer) bij een BPF of OPF zijn aangesloten of werkgevers die voorheen de regeling bij een pensioenverzekeraar hadden ondergebracht. Ook OPF’s kunnen overstappen naar een APF. Een APF voert verschillende pensioenregelingen uit. De regeling verschilt immers per aangesloten werkgever. Net als voor OPF’s geldt ook voor APF’s dat een bepaalde schaalgrootte van belang is.
Pensioenverzekeraar
mate van garantie
Een pensioenverzekeraar voert de pensioenregelingen uit voor meerdere werkgevers. Van oudsher zijn dat werkgevers die niet bij een BPF thuishoorden. Of werkgevers waar geen sprake is van een OPF. Het essentiële verschil tussen een pensioenfonds en een verzekeraar is de mate van garantie (zie paragraaf 1.3.2). Ook een pensioenverzekeraar voert verschillende pensioenregelingen uit. De pensioenregeling verschilt immers per aangesloten werkgever.
Premiepensioeninstelling
Sinds 2011 is het mogelijk om de pensioenregeling te laten uitvoeren door een premiepensioeninstelling (PPI). Net als een pensioenverzekeraar voert een PPI de pensioenregelingen uit voor meerdere werkgevers. Het essentiële verschil tussen die twee is de aard van de pensioenregeling. Pensioenverzekeraars mogen alle soorten pensioenregelingen uitvoeren. Een PPI voert slechts één soort pensioenregeling uit: de beschikbarepremieregeling (zie hierna hoofdstuk 5).
Overige pensioenuitvoerders
De hiervoor behandelde pensioenuitvoerders zijn de meest relevante in het kader van dit themadossier. Daarnaast kennen we nog twee minder relevante pensioenuitvoerders:
- Buitenlandse pensioenuitvoerder: op grond van Europese regelgeving (de zogenoemde IORP-richtlijn) bestaat ook de optie om de pensioenregeling in het buitenland te laten uitvoeren. Bijvoorbeeld door multinationals die hun pensioenregelingen willen centraliseren.
- Beroepspensioenfonds: een beroepspensioenfonds voert de pensioenregeling uit voor een bepaalde beroepsgroep. Bijvoorbeeld voor huisartsen of voor fysiotherapeuten. Die beroepsgroep is dan verplicht om deel te nemen aan de pensioenregeling van het betreffende beroepspensioenfonds.
1.3.2 Bij welke uitvoerders risico op korten van pensioen?
De hiervoor behandelde pensioenuitvoerders verschillen onderling. Een essentieel verschil is de vraag of de uitvoerder het pensioen kan korten.
Financiële positie
Een korting van het pensioen kán aan de orde zijn als de financiële positie van de pensioenuitvoerder dat noodzaakt. Samengevat zit dat als volgt:
- Pensioenfondsen kúnnen het pensioen wel korten. Dat geldt dus voor bedrijfstakpensioenfondsen, ondernemingspensioenfondsen en algemeen pensioenfondsen.
- Pensioenverzekeraars kunnen het pensioen niét korten. Het pensioen is gegarandeerd.
En premiepensioeninstellingen dan? Daar is de vraag wel of niet korten van pensioen niet relevant. Bij een premiepensioeninstelling wordt namelijk geen pensioenuitkering opgebouwd maar een pensioenkapitaal belegd (voor meer informatie zie hoofdstuk 5).
Extra opletten bij korting op pensioen
laatste middel
Maar, als het om korting op het pensioen gaat, let dan op:
- Soms heeft de werkgever een zogenoemde bijstortverplichting. Met die extra betaling wordt de financiële positie van het pensioenfonds hersteld. Het is dan niet nodig om te korten. Een bijstortverplichting komt wel eens voor bij een ondernemingspensioenfonds.
- Het korten van pensioen is het laatste middel om de financiële positie van een pensioenfonds te herstellen. Eerst moeten andere middelen worden ingezet, zoals een premieverhoging.
1.3.3 Hoe werkt korten op pensioen?
vereist eigen vermogen
De hoofdregel is dat een pensioenfonds meer dan voldoende geld in kas moet hebben om de pensioenen te kunnen betalen. Meer dan 100%-dekkingsgraad dus. Die grens, het vereist eigen vermogen (VEV), wordt per pensioenfonds bepaald. Die grens ligt grofweg tussen de 115 en 130%. Dan is er ook nog een ondergrens, het minimaal vereist eigen vermogen (MVEV). Die grens ligt op circa 104%.
Dekkingsgraad
twee soorten
Om te bepalen of een pensioenfonds voldoende in kas heeft kennen we dus de dekkingsgraad: dat is de waarde van de bezittingen afgezet tegen de waarde van de pensioenverplichtingen. Er zijn twee dekkingsgraden:
- actuele dekkingsgraad: deze wordt maandelijks bepaald;
- beleidsdekkingsgraad: dit is de gemiddelde dekkingsgraad van de afgelopen twaalf maanden.
Het korten van het pensioen bij een pensioenfonds is aan de orde als er sprake is van een dekkingstekort of van een hersteltekort. Deze begrippen komen hierna aan bod.
dekkingstekort
Wanneer is er sprake van een dekkingstekort?:
- als de beleidsdekkingsgraad vijf jaar lang continu beneden het MVEV (104%) is geweest; en
- op dat moment de actuele dekkingsgraad ook lager is dan het MVEV.
Dan is een korting van het pensioen onvermijdelijk.
hersteltekort
Wanneer spreken we van een hersteltekort? Het uitgangspunt is dat een pensioenfonds in staat moet zijn om in tien jaar de financiële positie te herstellen naar het niveau van het VEV. Is dit niet de verwachting? Dan is er sprake van een hersteltekort. Dat is het geval als de dekkingsgraad lager is dan de kritische dekkingsgraad van circa 90 %. Een korting van het pensioen is dan onvermijdelijk.
Pensioenakkoord zorgt voor soepele regels
kritische dekkingsgraad
Door aangepaste rekenregels moeten pensioenfondsen vanaf 2020 rekenen met een lager rendement. Daardoor stijgt die kritische dekkingsgraad naar circa 95 % en moet er dus eerder gekort worden. In het kader van het pensioenakkoord zijn de regels met betrekking tot het korten van pensioen versoepeld. Lees hierover meer aan het eind van dit hoofdstuk en in hoofdstuk 2.