4.2 Vaste activa
bezittingen
De bezittingen die gedurende een langere periode aan een onderneming zijn verbonden, noemen we de vaste activa. Er zijn drie categorieën:
- immateriële vaste activa;
- materiële vaste activa;
- financiële vaste activa.
4.2.1 Immateriële vaste activa
goodwill
De immateriële vaste activa (IVA) hebben betrekking op de uitgaven die uw onderneming heeft gedaan voor het verkrijgen van goodwill of octrooien. Ook ontwikkelingskosten vallen hieronder.
De verwervingskosten van dergelijke bezittingen worden vaak over meerdere jaren afgeschreven, omdat zij gedurende een langere periode opbrengsten opleveren. Dit is de reden dat u deze kosten niet direct ten laste van de winst mag brengen, maar op de balans moet activeren.
In het midden- en kleinbedrijf komt de post ‘goodwill’ het meest voor bij een bedrijfsovername of bij de inbreng van een eenmanszaak of vof in een bv.
De immateriële vaste activa waardeert u tegen de aanschafwaarde, waarna u de afschrijvingen hierop in mindering brengt. In principe moet u de verschillende categorieën afzonderlijk toelichten door per post een verloopoverzicht op te nemen. Kleine ondernemingen zijn hiervan vrijgesteld.
4.2.2 Materiële vaste activa
onroerende zaken
De materiële vaste activa hebben betrekking op de investeringen in onroerende zaken, machines en/of andere bedrijfsmiddelen, zoals auto’s en computers. Materiële vaste activa kunt u waarderen tegen zowel de actuele kostprijs (voor niet-vastgoedondernemingen) als tegen actuele waarde. De laatste waarderingsmethode wordt meestal gebruikt bij vastgoedondernemingen.
beperkte levensduur
In de meeste gevallen, behalve bij grond en in beperkte mate ook bij gebouwen, is de levensduur van de activa beperkt en vindt een waardevermindering plaats. In dat geval zult u op de betreffende activa moeten afschrijven. Vaak gebeurt dit jaarlijks op basis van een bepaald percentage van de aanschafwaarde.
Herwaardering
werkelijke waarde
Kiest u voor een waardering tegen de actuele waarde, dan zult u ook te maken krijgen met herwaarderingen. Dit komt nogal eens voor bij onroerende zaken. De werkelijke waarde daarvan ligt vaak namelijk hoger dan de aanschaf- of de boekwaarde. Denk bijvoorbeeld aan een gebouw dat nog maar voor € 1 op de balans staat maar dat in praktijk veel meer waard is.
Als er een herwaardering plaatsvindt, mag u deze niet ten gunste van het resultaat brengen. U moet het bedrag van de herwaardering dan, na aftrek voor de belastinglatentie, toevoegen aan de herwaarderingsreserve (onder het eigen vermogen). Zie ook paragraaf 4.2.3.
Afwaardering
impairment
Omgekeerd kan er ook sprake zijn van een afwaardering, een zogenoemde impairment, danwel bijzondere waardevermindering, op basis van gebeurtenissen in de externe omgeving. Denk aan een machine die niets meer waard is, omdat er een nieuw product op de markt is gekomen.
verlies
Op grond van RJ 602, 605 en 121, lid 6 kunt u een genomen impairment verlies terugnemen als de realiseerbare waarde in latere jaren hoger is dan de boekwaarde. Bij goodwill is dit niet toegestaan, omdat het indirect zou kunnen worden gezien als het activeren van intern gegenereerde goodwill.
Voorbeeld waardevermindering
Ennix b.v heeft een machinepark met een boekwaarde ultimo boekjaar van € 400 miljoen. Ultimo boekjaar bedraagt de bedrijfswaarde van dit machinepark naar schatting € 440 miljoen en de opbrengstwaarde € 360 miljoen. Hier is er geen sprake van een bijzondere waardevermindering, want de hoogste van de opbrengstwaarde en bedrijfswaarde is namelijk hoger dan de boekwaarde.
Sale and leaseback
financial lease
Bij sale and leaseback verkoopt u een actief, maar leaset u het onmiddellijk terug. Ten aanzien van de verwerking bij de sale en leaseback is het van belang onderscheid te maken tussen financial lease en operational lease (RJ 292).
- Als er sprake is van sale en operational lease schrijft RJ 292.404 voor dat u een verschil tussen realiseerbare waarde en boekwaarde direct via WV moet verwerken.
- Als er sprake is van sale en financial lease dient u conform RJ 292.402 het verschil te spreiden over de leaseperiodes.
Toelichting
In de toelichting geeft u nadere informatie over de materiële vaste activa. Daarbij maakt u een onderverdeling in een aantal door de wet genoemde groepen.
De belangrijkste zijn:
- bedrijfsgebouwen en -terreinen;
- machines;
- installaties;
- andere vaste bedrijfsmiddelen.
desinvestering
U licht per groep altijd het gehanteerde afschrijvingspercentage toe. Verder neemt u voor álle activa een verloopoverzicht op. Hierin geeft u aan door welke mutaties het verschil tussen de waarde aan het begin van het boekjaar en de waarde aan het einde van het boekjaar tot stand is gekomen. Mutaties die zich bijvoorbeeld kunnen voordoen zijn (des)investeringen en afschrijvingen.
Voorziening voor groot onderhoud
periodieke onderhoud
Vooral als u bedrijfsgebouwen of -terreinen bezit, heeft u periodiek te maken met groot onderhoud. Denk aan schilderwerk, asfalteren van het parkeerterrein, vervanging van de dakbedekking, enzovoorts. De kosten moet u jaarlijks inschatten en u moet jaarlijks een bedrag reserveren voor het periodieke onderhoud. Deze inschatting moet onderbouwd zijn met bijvoorbeeld offertes van de schilder.
boekwaarde
Wanneer er telkens na een langere gebruiksperiode groot onderhoud wordt verricht aan een materiaal vast actief, kunnen de kosten hiervan als volgt worden verwerkt:
- activering in de boekwaarde van de materiële vaste activa;
- via vorming van een onderhoudsvoorziening;
- direct ten laste van de winst-en-verliesrekening.
De verwerking van groot onderhoud moet voor alle soortgelijke materiële vaste activa op dezelfde wijze plaatsvinden (RJ 212.446). U kunt niet binnen een jaarrekening voor het ene pand kiezen voor het opnemen van een voorziening, en de kosten bij een ander pand activeren.
4.2.3 Financiële vaste activa
Onder de financiële vaste activa vallen onder meer:
- beleggingen (waaronder effecten) op langere termijn;
- deelnemingen;
- vorderingen op deelnemingen;
- uitgeleende gelden;
- een actieve belastinglatentie.
Deelnemingen
niet duurzaam
Deelnemingen waarbij uw onderneming invloed van betekenis heeft, waardeert u tegen de nettovermogenswaarde. Deze is gelijk aan het zichtbare eigen vermogen, zoals blijkt uit de jaarrekening van de deelneming. Als richtlijn wordt aangehouden dat er bij een belang van minimaal 20% sprake is van deelneming. U zult eventueel moeten uitleggen waarom de deelneming niet duurzaam is ten behoeve van de bedrijfsvoering om niet uit de waardering op basis van nettovermogenswaarde uit te komen (zie paragraaf 2.1.2).
Het vermoeden van invloed van betekenis is aanwezig als de deelnemende rechtspersoon naar eigen inzicht kan beschikken over ten minste 20% van de aan de aandelen verbonden stemrechten. Dit is alleen anders als de rechtspersoon kan aantonen dat dit niet het geval is.
aanschafwaarde
Dit is echter slechts een richtlijn, want afhankelijk van de omstandigheden kan ook een belang van 5% kwalificeren als deelneming. Maar normaliter moet u bij een belang van minder dan 20% uitgaan van waardering tegen de aanschafwaarde of tegen de actuele waarde.
vestigingsplaats
Ook alle andere financiële vaste activa kunt u waarderen tegen de aanschafwaarde. In de toelichting neemt u een lijst op met de namen van alle deelnemingen, plus per deelneming de statutaire vestigingsplaats en de omvang van het gehouden belang (aandeel in het geplaatst kapitaal).
Ook een verloopoverzicht per deelneming is een belangrijke verplichting. Mutaties die zich gedurende het boekjaar kunnen voordoen, zijn bijvoorbeeld het resultaat van de deelneming en het uitgekeerde dividend.
Belastinglatenties
vordering
fiscale winst
Actieve belastinglatenties zijn verwachte vorderingen op de Belastingdienst. Het bekendste voorbeeld hiervan is de actieve belastinglatentie uit hoofde van verrekenbare fiscale verliezen. Als u het onwaarschijnlijk acht dat er in de toekomst sprake is van fiscale winst en er dus slechts een zeer kleine kans op verliesverrekening, mag u geen actieve belastinglatentie opnemen.
4.2.4 Vlottende activa
geldmiddelen
Vlottende activa zijn bezittingen die binnen een jaar in geldmiddelen kunnen worden omgezet, en die bestaan uit:
- voorraden;
- vorderingen;
- effecten;
- liquide middelen.
Voorraden
onderhanden werk
Onder voorraden worden op de balans niet alleen de feitelijke handelsgoederen, halffabricaten of grondstoffen opgenomen, maar ook het onderhanden werk. Denk hierbij aan onder meer woningen in aanbouw, niet afgeronde projecten, enzovoorts. De voorraden goederen en grondstoffen mag u op drie manieren waarderen, namelijk tegen de aanschafprijs, vervaardigingsprijs of de actuele inkoopprijs.
De waardering van onderhanden werk
Onderhanden werk is lastig te waarderen. Meestal gebeurt dit door de inkoopwaarde te vermeerderen met een opslag voor indirecte kosten, waarbij u rekening houdt met verliezen en (gedeeltelijke) winsten. Als u al termijnen in rekening heeft gebracht, zult u deze in mindering moeten brengen op het onderhanden werk.
afzonderlijke post
Het is verstandig om onderhanden werk te presenteren als afzonderlijke post. Als het saldo een debetstand betreft, presenteert u dit bedrag onder de vlottende activa, tussen de posten voorraden en vorderingen. Gaat het saldo om een creditstand, dan neemt u deze op de balans op onder de kortlopende schulden.
historische kostprijs
In alle gevallen zult u rekening moeten houden met mogelijke incourantheid. Baseert u de waardering op de aanschafprijs, dan kijkt u ook naar de marktwaarde. Mocht deze lager zijn dan de historische kostprijs, dan neemt u de desbetreffende voorraad tegen de marktwaarde (de laagste van de twee) op de balans op.
Vorderingen en effecten
openstaande bedragen
Vorderingen waardeert u altijd op basis van hun nominale waarde. Bij vorderingen denken veel organisaties alleen aan openstaande bedragen bij debiteuren. Het kan echter ook gaan om vorderingen op groepsmaatschappijen, de Belastingdienst of het UWV. Ook bij een vooruitbetaald bedrag, bijvoorbeeld aan een leverancier, is in feite sprake van een vordering.
De effecten die onder de vlottende activa worden verwerkt, hebben betrekking op – meestal beursgenoteerde – aandelen die uw onderneming slechts voor een korte periode wil aanhouden. Worden effecten aangekocht om deze gedurende een lange periode aan te houden (langer dan een jaar), dan neemt u deze op onder de financiële vaste activa.
Liquide middelen
nominale waarde
Onder liquide middelen wordt verstaan het kasgeld en de tegoeden op de bankrekeningen van uw onderneming. Liquide middelen neemt u altijd op tegen de nominale waarde op de balans. Mocht uw onderneming in het bezit zijn van vreemde valuta, dan rekent u deze om tegen de actuele koers op de balansdatum. Als er sprake is van tegoeden die niet direct beschikbaar zijn, bijvoorbeeld omdat ze zijn vastgezet op een termijndeposito, vermeldt u dit in de toelichting.
Het is ook mogelijk dat een deel van de liquide middelen niet ter vrije beschikking staat van de onderneming, bijvoorbeeld vanwege een beslaglegging. In dat geval vermeldt u dit in de toelichting.