U bent hier

Onderneming & Fiscus
Formeel belastingrecht5. Navordering en naheffing5.1 Navordering

5.1 Navordering

Dit artikel is eerder verschenen als Themadossier Fiscaal Rendement
Publicatiedatum: oktober 2019

nieuw feit

De Belastingdienst kan alleen navorderen als er sprake is van een zogenoemd nieuw feit. Dat is een feit waarvan de fiscus ten tijde van het opleggen van de definitieve aanslag nog niet op de hoogte was en ook niet op de hoogte kon zijn.

Vertrouwen op juistheid

nader ­onderzoeken

Het feit moet voldoende grond opleveren voor het vermoeden dat er te weinig belasting is geheven. In principe mag de inspecteur vertrouwen op de juistheid van uw aangifte, zeker als deze een ordelijke en logische indruk maakt. Als de aangifte echter vragen oproept, is hij verplicht dit nader te onderzoeken. Doet hij dit niet, dan komt dat risico voor zijn rekening. Navorderen is in principe niet toegestaan.

Als hij vooruitlopend op het onderzoek alvast een aanslag oplegt, kan hij later geen hoger bedrag navorderen als uit het onderzoek blijkt dat de aanslag te laag is vastgesteld.

5.1.1 Wel of geen nieuw feit?

Informatie die al bekend was, kan nooit leiden tot een navorderingsaanslag. Wanneer kan dan wel sprake zijn van een nieuw feit? Een nieuw feit kan bijvoorbeeld blijken uit:

  • een aangifte over een later jaar;
  • een boekenonderzoek door de Belastingdienst;
  • gegevens die zijn verkregen uit aangiften van derden, bijvoorbeeld werknemers;
  • een eigen melding.

ander inzicht

De inspecteur kan niet navorderen als hij na het opleggen van de aanslag tot een ander inzicht komt of als rechtspraak is gewijzigd. Er is dan geen sprake van een nieuw feit.

5.1.2 Kwade trouw

opzet

Er zijn een aantal uitzonderingen waarbij de inspecteur ook kan navorderen zonder nieuw feit. Dit is het geval als u te kwader trouw bent: u heeft met opzet iets ten onrechte afgetrokken of niet aangegeven of ten onrechte nagelaten aanvullende aangifte te doen. U wist dat een bepaald feit niet bekend was bij de inspecteur en dat uw onderneming daardoor geen of minder belasting zou moeten betalen. Bovendien was het ook aan uw opzet of ernstige nalatigheid te wijten dat de inspecteur niet op de hoogte was van dit feit.

U kunt zich er bij kwade trouw niet op beroepen dat de inspecteur wel van het betreffende feit op de hoogte had kunnen zijn. Zelfs al had de inspecteur erachter kunnen komen dat uw aangifte onjuist was, behoudt hij zijn bevoegdheid tot navordering.

Adviseur

toerekenen

Kwade trouw van uw adviseur wordt aan u toegerekend. U kunt in voorkomend geval dus wel een navorderingsaanslag opgelegd krijgen. Een boete zal in principe uitblijven omdat uzelf geen verwijt treft.

5.1.3 Kenbare fout

geen nieuw feit

Ook als een voorlopige aanslag, een voorlopige teruggaaf of een voorlopige verliesbeschikking ten onrechte of tot een onjuist bedrag is verrekend, hoeft er geen nieuw feit te zijn wil de inspecteur kunnen navorderen. De eis vervalt ook als er te weinig belasting is geheven door fouten.

Uitgangspunt

30% lager

De Belastingdienst tilt zwaar aan de kenbaarheid van de fout. Het gaat erom dát er een fout is gemaakt, en niet om wíe de fout maakte of wélke fout is gemaakt. Onder het begrip ‘fout’ vallen ook schrijf-, reken-, overname- en intoetsfouten en fouten door de geautomatiseerde verwerking van de aangiften. Uitgangspunt is dat de fout in ieder geval ‘redelijk kenbaar’ was als de aanslag ten minste 30% lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting.

Toch navorderen bij duidelijke fout fiscus

In december 2007 wees de Hoge Raad een arrest over een belastingplichtige die per ongeluk € 3 miljoen aan hypotheekrenteaftrek had ingevuld in plaats van € 3.000. Door de geautomatiseerde werkwijze van de Belastingdienst werd dit bedrag één-op-één overgenomen en volgde een aanslag inkomstenbelasting van € 0.

Werkwijze

correctie ­wetgever

vijf jaar

De fiscus legde een navorderingsaanslag op. De rechter oordeelde dat de inspecteur dat niet had mogen doen, omdat hij de fout al had kunnen zien. Dat dit niet gebeurde door de geautomatiseerde werkwijze van de Belastingdienst, deed daar volgens de rechter niet aan af. Vanwege de grote nadelige gevolgen heeft de wetgever dit gecorrigeerd. Sinds 1 januari 2010 geldt een wettelijke bepaling dat de inspecteur zonder meer kan navorderen als de aanslag vanwege een fout te laag is vastgesteld (30% lager) en de belastingplichtige dat had kunnen zien.

5.1.4 Navorderingstermijn

De termijn om na te vorderen is in principe vijf jaar, gerekend vanaf het moment waarop de belastingschuld ontstaat. Als u uitstel voor het indienen van uw aangifte heeft aangevraagd, telt de fiscus het uitstel op bij de termijn.

Uitzonderingen

buitenlands inkomen

terugwenteling verlies

invoerfout

Op deze hoofdregel gelden een aantal uitzonderingen:

  • voor IB-ondernemers: als partners de onderlinge toerekening van gemeenschappelijke inkomensbestanddelen herzien, is de navorderingstermijn onbeperkt;
  • als er sprake is van een fout die voor de belastingplichtige ‘redelijkerwijs kenbaar’ is (zie paragraaf 5.1.3), is de termijn voor navordering twee jaar, gerekend vanaf het moment waarop de aanslag is vastgesteld;
  • als de te weinig geheven belasting betrekking heeft op buitenlands inkomen, is de termijn voor navordering twaalf jaar, gerekend van het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan;
  • bij toepassing van terugwenteling van een verlies en als in verband daarmee een vermindering of teruggaaf die ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, blijft de bevoegdheid tot navordering bestaan zolang navordering mogelijk is over het jaar waaruit het verlies afkomstig is. Heeft u bijvoorbeeld een verlies uit 2018 teruggewenteld naar 2017, dan loopt de navorderingstermijn voor 2017 pas af als de termijn voor 2018 is verlopen;
  • als een heffingskorting van de minstverdienende partner ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan deze partner is verleend, blijft de termijn voor navordering bestaan tot acht weken na het tijdstip waarop een aanslag van de meestverdienende partner, die relevant is voor de desbetreffende heffingskorting, onherroepelijk is.

Wanneer is een fout ‘redelijkerwijs kenbaar’?

Stel dat de inspecteur door een invoerfout uitgaat van een belastbaar inkomen van € 28.000. Bij een tarief van 51,75% moet u op aanslag € 14.490 betalen. Later stelt de inspecteur vast dat uw belastbaar inkomen € 40.000 is. De werkelijk verschuldigde belasting is dus € 20.700. Er is dus € 6.210 te weinig geheven. Dat is 30% van de werkelijk verschuldigde belasting.

Navordering

De inspecteur mag ervan uitgaan dat het u redelijkerwijs kenbaar was dat de aanslag als gevolg van een fout te laag werd vastgesteld. Als de te weinig geheven belasting minder dan € 6.210 had bedragen, dan was navordering alleen mogelijk geweest als de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat u de fout had kunnen weten.