2.2 Grensoverschrijdende fiscale eenheid
Een naar buitenlands recht opgericht lichaam kan naar aanleiding van een ingrijpende uitspraak van het gerechtshof Amsterdam in 2014 en het Hof van Justitie van de Europese Unie (Europese Hof) toch deel uitmaken van de fiscale eenheid voor de VPB.
Tussenliggende vennootschap
buitenlandse moeder
In de zaak bij Gerechtshof Amsterdam keurde de Belastingdienst een fiscale eenheid voor de VPB tussen Nederlandse bv’s en nv’s af, omdat de tussenliggende vennootschap in een andere lidstaat van de EU was gevestigd. Dit is bijvoorbeeld het geval bij twee Nederlandse zustermaatschappijen met een buitenlandse moeder en bij een Nederlandse moeder en kleindochter met een buitenlandse dochter. Het gerechtshof had hiertoe de hulp ingeroepen van het Europese Hof. Dit rechtsorgaan stelde dat de Nederlandse regeling voor de fiscale eenheid VPB in strijd is met de Europese regels en verder gaat dan nodig is. Het gerechtshof nam de uitspraak van het Europese Hof over.
Goedkeuring
kleindochter
De toenmalige staatssecretaris van Financiën keurde als reactie op de uitspraak van het Europese Hof in een beleidsbesluit goed dat een (grensoverschrijdende) fiscale eenheid mogelijk is in de volgende twee situaties:
- Bij twee Nederlandse zustermaatschappijen, waarbij de aandelen worden gehouden door een moedermaatschappij die is gevestigd in een andere EU-lidstaat. Daarbij is het ook geen probleem als de aandelen in de zustermaatschappijen worden gehouden door tussenmaatschappijen die gevestigd zijn in Nederland of een andere lidstaat van de EU (middellijk belang). Bij het verzoek om een fiscale eenheid VPB moet u aangeven welke bv of nv als moeder optreedt en welke als dochter. Bij een fiscale eenheid tussen zustermaatschappijen is er immers geen moeder binnen de fiscale eenheid.
- Bij de moeder en kleindochter(s) die in Nederland zijn gevestigd en de dochter in een andere EU-lidstaat. Er ontstaat dan een fiscale eenheid tussen de Nederlandse moeder en de kleindochter(s). De werkzaamheden en het vermogen van de kleindochter(s) gaan/gaat daardoor behoren tot dat van de moeder.
De goedkeuringen van de staatssecretaris zien alleen op situaties binnen de EU. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft echter in 2016 geoordeeld dat het vormen van een fiscale eenheid tussen Nederlandse zusters ook is toegestaan, als de moedermaatschappij niet in de EU is gevestigd. Maar de Hoge Raad oordeelde uiteindelijk toch anders.
Zusters met moeder buiten de EU
discriminatie
verdrag
In deze zaak ging het om een Israëlische moeder met zowel dochters in Israël als in Nederland. De Nederlandse dochters (bv’s) verzochten de Belastingdienst om de bv’s samen te voegen in een fiscale eenheid. Zij beriepen zich op de non-discriminatiebepaling uit het verdrag ter voorkoming van dubbele belasting tussen Israël en Nederland. In deze bepaling stond dat buitenlandse maatschappijen niet zwaarder of anders mochten worden belast dan vergelijkbare maatschappijen in Nederland.
De fiscus wees het verzoek volgens Rechtbank Gelderland terecht af. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelde echter dat de bv’s wel een fiscale eenheid konden vormen, namelijk die tussen zustermaatschappijen. Het hof vond dat de bepaling uit het verdrag van toepassing was op deze situatie. De Hoge Raad gaf echter aan dat de Nederlandse zuster-bv’s met een moeder-bv die niet in de EU is gevestigd geen fiscale eenheid kunnen vormen (ook niet met de moeder), omdat dit ook niet wordt toegestaan voor Nederlandse zusters met een Nederlandse moeder.