Hoge Raad: transitievergoeding na ontslag op staande voet
Als een werkgever een werknemer op staande voet ontslaat, moet hij soms toch een transitievergoeding betalen. Er hoeft in zo’n geval namelijk geen sprake te zijn van ernstige verwijtbaarheid, zo oordeelde de Hoge Raad.
In de zaak was een werknemer op staande voet ontslagen, omdat hij meerdere malen onder invloed van alcohol op het werk was verschenen. De werkgever had een alcohol- en drugsbeleid waarin stond dat werknemers voor aanvang en tijdens het werk niet onder invloed van alcohol, drugs of medicijnen mochten zijn. Daarnaast had de werknemer de eerste keer dat hij onder invloed van alcohol op het werk verscheen een officiële waarschuwing gekregen. Toen de zaak voor de kantonrechter kwam, oordeelde deze dat de werkgever het ontslag op staande voet terecht had gegeven. De werkgever was bovendien geen transitievergoeding verschuldigd.
Geen ernstige verwijtbaarheid door verslaving?
Het gerechtshof was het hiermee eens, maar de Hoge Raad had een andere redenering. Volgens de Hoge Raad had het hof onvoldoende overwogen of de werknemer ernstig verwijtbaar was en recht zou hebben op de transitievergoeding. Uit de wetsgeschiedenis van de Wet werk en zekerheid blijkt namelijk dat een dringende reden voor ontslag op staande voet niet automatisch hoeft te betekenen dat een werknemer ernstig verwijtbaar is. In deze zaak gaf de werknemer bijvoorbeeld aan dat hij last had van een alcoholverslaving waardoor hij niet of slechts gering verwijtbaar was voor zijn gedrag. In dat geval zou de werknemer – ondanks het ontslag op staande voet – wél recht hebben op een transitievergoeding.
Gerechtshof moet zaak opnieuw behandelen
Omdat de Hoge Raad van mening was dat het gerechtshof dit onvoldoende had onderzocht, vernietigde hij de beslissing van het gerechtshof en verwees hij naar een ander gerechtshof om de zaak opnieuw te behandelen.
Hoge Raad, 30 maart 2018, ECLI (verkort): 484