Geen korting meer op fictieve opzegtermijn
Sinds 1 januari 2013 kan de fictieve opzegtermijn na een (pro forma) ontbindingsprocedure bij de kantonrechter niet meer met een maand worden ingekort. De fictieve opzegtermijn is de periode tussen het ontslag en het moment waarop een werknemer in aanmerking komt voor een WW-uitkering. Voorheen gold er nog één maand aftrek van de fictieve opzegtermijn bij een ontbindingsprocedure via de kantonrechter.
Als u het dienstverband met een werknemer beëindigt, kan hij bij UWV een WW-uitkering aanvragen. Het moment waarop de werknemer mogelijk recht heeft op een WW-uitkering hangt af van de fictieve opzegtermijn. Tot 1 januari 2013 kon via een (pro forma) ontbindingsprocedure de fictieve opzegtermijn met één maand worden gekort. Sinds 1 januari 2013 is dat niet langer mogelijk. Dit blijkt uit de Wet vereenvoudiging regelingen UWV (pdf) die op 18 december 2012 is aangenomen door de Eerste Kamer. Voor ontbindingsverzoeken die vóór 1 januari 2013 zijn ingediend, geldt dat er nog wel sprake kan zijn van een kortingsmaand.
Recht op WW-uitkering
Zoals de term al doet vermoeden, geldt de wettelijke opzegtermijn bij opzegging van de arbeidsovereenkomst. Voor ontbinding door de kantonrechter geldt de wettelijke opzegtermijn niet. Beëindiging kan dan op elk gewenst moment plaatsvinden. Voor de werknemer die bij UWV een WW-uitkering wil aanvragen, is de opzegtermijn belangrijk, ongeacht de wijze van ontslag. Hij heeft namelijk pas recht op een WW-uitkering op het moment dat de opzegtermijn is verstreken. Is de wettelijke opzegtermijn niet in acht genomen, dan hanteert UWV de zogenoemde fictieve opzegtermijn. Dit is de opzegtermijn die de werkgever bij een ‘gewone’ opzegging zou moeten hanteren.
Ook als u zich bij beëindiging met wederzijds goedvinden niet aan de opzegtermijn houdt, zal UWV de fictieve opzegtermijn als wachttijd hanteren bij de toekenning van een WW-uitkering.
Besparen op de uitkeringslasten
Er is gekozen voor de maatregel om te besparen op de uitkeringslasten binnen de WW. Daarnaast is de werknemer de financiële prikkel ontnomen om voor een (pro forma) ontbindingsprocedure te kiezen in plaats van voor beëindiging met wederzijds goedvinden. Hierdoor wordt het aantal (pro forma) ontbindingsprocedures verlaagd.