Pandhouder mag faillissement aanvragen
De Hoge Raad heeft bepaald dat een pandhouder van een vordering het faillissement mag aanvragen van een partij waarvan ze zelf geen directe schuldeiser is. De pandhouder moet zijn pandrecht dan wel bekend hebben gemaakt aan de partij die de vordering moet betalen.
In deze zaak draaide het om een organisatie die een bedrijfsruimte had verhuurd aan een bloemenzaak. De verhuurder had hierdoor een vordering op de bloemenzaak van € 11.000. Die vordering was vervolgens verpand aan een investeringsmaatschappij. Toen de verhuurder niet aan zijn betalingsverplichtingen voldeed ten opzichte van de investeringsmaatschappij, wilde die haar pandrecht uitoefenen en vorderde een betaling van de bloemenzaak. Die weigerde te betalen, waarop de investeringsmaatschappij het faillissement van de bloemenzaak aanvroeg.
Pandhouder is geen schuldeiser
De bloemenzaak vocht het faillissementsverzoek aan en kreeg gelijk van het gerechtshof. Die oordeelde dat een pandhouder geen schuldeiser is van de bloemenzaak. Maar volgens de Hoge Raad mag een pandhouder een vordering opeisen en inwinnen als deze het pandrecht bekend heeft gemaakt. Hierdoor was deze bevoegdheid, die eerst lag bij de pandgever (in dit geval de verhuurder) nu bij de pandhouder terechtkomen, inclusief de bevoegdheid om het faillissement (tool) aan te vragen. De pandhouder werd op die manier dus ook schuldeiser. Het arrest van de Hoge Raad betekent dat uw organisatie dus voor onverwachte verrassingen kan komen te staan als blijkt dat een openstaande vordering is verpand aan een voor u onbekende partij.
Hoge Raad, 9 december 2016, ECLI (verkort): 2833