Adviesrecht OR: na het advies
Nadat de ondernemingsraad (OR) advies heeft uitgebracht, moet de bestuurder zijn definitieve besluit schriftelijk mededelen aan de OR. Als hij het OR-advies (gedeeltelijk) niet opvolgt, moet hij beargumenteren waarom. In dat geval geldt er een opschortingstermijn van één maand.
Heeft de OR advies uitgebracht en besluit de bestuurder dat advies niet op te volgen of slechts voor een deel, dan moet de bestuurder onderbouwen waarom hij daarvoor kiest. Op dat moment gaat ook de zogenoemde opschortingstermijn in. Deze periode geeft de OR de tijd om een procedure bij de Ondernemingskamer of de rechter te starten om zo bezwaar te maken tegen het besluit van de bestuurder. Dit beroepsrecht van de OR (artikel) is vastgelegd in artikel 26 van de Wet op de ondernemingsraden (WOR), het adviesrecht in artikel 25 WOR.
Bestuurder mag niet beginnen met uitvoering besluit
De bestuurder mag in deze maand nog niet starten met de uitvoering van zijn besluit, tenzij de OR beslist om af te zien van de opschortingstermijn. Deze opschortingstermijn geldt alleen voor de ondernemingsraad en niet voor de personeelsvertegenwoordiging (PVT). Tot een procedure hoeft het echter niet te komen als de bestuurder na het ontvangen van het OR-advies opnieuw overlegt met de OR.
Inzichten door nieuw overleg tussen bestuurder en OR
Gaat de bestuurder opnieuw in overleg met de OR, dan kan hij uitleggen waarom hij zijn besluit toch wil doorvoeren en proberen om draagvlak te creëren bij de OR. Het uitwisselen van argumenten kan beiden nieuwe inzichten geven die mogelijk leiden tot een gewenst compromis. Zo kan de OR de bestuurder vragen om te overwegen het besluit alsnog aan te passen. Als het besluit daardoor op meer draagvlak kan rekenen bij de achterban of beter aansluit op de praktijk op de werkvloer, heeft het plan van de bestuurder meer kans van slagen. De OR kan ervoor kiezen om daarbij vast te houden aan de opschortingstermijn, in de hoop dat de bestuurder toch aanpassingen maakt in de plannen.