Wetsvoorstel versobering pensioenen ingediend
In het sociaal akkoord zijn ook afspraken gemaakt voor versobering van de pensioenen via de werkgever. Staatssecretaris Weekers van Financiën heeft inmiddels een wetsvoorstel naar de Tweede Kamer gestuurd waarin deze afspraken zijn uitgewerkt. De sociale partners kunnen nog tot 1 juni alternatieven aandragen.
Staatssecretaris Weekers van Financiën heeft onlangs het voorstel Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioenen en maximering pensioengevend inkomen (pdf) ingediend bij de Tweede Kamer. In dit wetsvoorstel – dat per 1 januari 2014 van kracht moet worden – zijn de pensioenmaatregelen uit het sociaal akkoord uitgewerkt. Omdat werknemers steeds langer doorwerken en een hogere levensverwachting hebben, sluit de bestaande pensioenwetgeving niet meer helemaal goed aan op de werkelijkheid.
Een adequaat pensioen na 40 jaar opbouw
Voor de pensioenen die via de werkgever lopen (de zogenoemde tweede pijler) is het uitgangspunt van het wetsvoorstel dat werknemers na 40 jaar pensioenopbouw een bepaald pensioen moeten kunnen bereiken. Bij een middelloonregeling bedraagt dat pensioen maximaal 70% van het gemiddelde loon en bij een eindloonregeling maximaal 62% van het eindloon. Deze percentages gelden als de pensioenuitkering ingaat bij het bereiken van de pensioenrichtleeftijd. Die ligt vanaf 2014 op 67 jaar en wordt daarna gekoppeld aan de levensverwachting.
Het maximumopbouwpercentage per dienstjaar wordt dan bij middelloonregelingen 1,75% en bij eindloonregelingen 1,55%. Ook voor pensioenen die zijn gebaseerd op een beschikbarepremieregeling worden vergelijkbare maatregelen genomen.
Geen pensioensparen bij jaarloon boven € 100.000
Er komt ook een bovengrens aan het pensioengevend loon: werknemers mogen per 1 januari 2015 niet meer fiscaal vriendelijk pensioensparen over het deel van hun jaarloon dat boven de € 100.000 uitkomt.
De sociale partners hebben tot 1 juni 2013 de tijd om met alternatieven voor of aanvullingen op de voorgestelde maatregelen te komen. Hiervoor wordt een werkgroep in het leven geroepen waaraan werkgevers- en werknemersorganisaties, het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het ministerie van Financiën deelnemen.