Wanneer is een opleiding functiegericht?
Ook als een werkgever geen groot organisatiebelang ziet in het volgen van een opleiding, kan een opleiding toch functiegericht zijn. Onlangs werd een korpschef van de politie op de vingers getikt door de Centrale Raad van Beroep omdat hij een scholingsverzoek van een werknemer had aangemerkt als niet-loopbaangericht, omdat zijn organisatieonderdeel er niet direct mee gediend werd.
In scholingsregelingen wordt vaak onderscheid gemaakt tussen functiegerichte en niet-functiegerichte opleidingen. Meestal worden functiegerichte opleidingen vergoed, terwijl niet-functiegerichte niet of beperkt worden vergoed door de werkgever. Een beveiliger bij de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging die een rijopleiding van € 5.400 wilde volgen om rij-instructeur te kunnen worden bij het Politie Instituut Verkeer en Milieu (PIVM), diende onlangs een aanvraag studiefaciliteiten in. De aanvraag werd aangemerkt als niet-functiegerichte opleiding, omdat de korpschef geen groot organisatiebelang zag voor zijn eenheid. Voor niet-functiegerichte opleidingen gold een vergoeding van maximaal € 1.000 per kalenderjaar.
Loopbaangerichte opleiding paste binnen ontwikkelafspraken
De beveiliger vond dat hij recht had op volledige vergoeding van de studiekosten en stapte naar de rechter. Toen de zaak voor de Centrale Raad van Beroep kwam, oordeelde deze dat de rijopleiding een loopbaangerichte opleiding was. Volgens de studieregeling was een loopbaangerichte opleiding een opleiding die noodzakelijk is voor het verrichten van een toekomstige functie en die past in de ontwikkelafspraken die werkgever en werknemer met elkaar hebben gemaakt.
In POP tweezijdige afspraken gemaakt over de studie
De studieregeling vermeldde ook dat opleidingen die leiden tot een carrière buiten de politie ook loopbaangericht kunnen zijn. Bovendien had de korpschef met de werknemer afspraken gemaakt in het persoonlijk ontwikkelplan (POP) over het volgen van een rijopleiding. In het POP stond dat er binnen afzienbare tijd vacatures zouden vrijkomen bij het PIVM. Het verweer van de korpschef dat die afspraken vooral voortvloeiden uit de wens van de beveiliger om rij-instructeur te worden, hield geen stand, want uit het POP bleek overduidelijk dat het om tweezijdige afspraken ging. De beveiliger had dus toch recht op volledige vergoeding van zijn studiekosten.
Centrale Raad van Beroep, 15 januari 2015, ECLI (verkort): 38