Gerichte vrijstelling is loon voor pseudo-eindheffing
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat vrijgestelde vergoedingen en verstrekkingen behoren tot het loonbegrip voor de pseudo-eindheffing excessieve vertrekvergoeding. In deze zaak ging het om vergoedingen die onder de 30%-regeling vallen.
De Hoge Raad boog zich over de berekening van heffing over excessieve vertrekvergoedingen. De vraag was hoe het ‘toetsloon’ van de werknemer hierbij moet worden berekend. De Hoge Raad oordeelt dat de werkgever daarbij ook loon in aanmerking moet nemen dat bestaat uit vergoedingen of verstrekkingen die hij heeft aangewezen als eindheffingsloon, zoals extraterritoriale vergoedingen die onder de 30%-regeling vallen.
Toetsloon bij berekenen excessieve vertrekvergoeding
Een werkgever kan aan een werknemer bij het einde van zijn dienstverband een vertrekvergoeding meegeven. Als die vertrekvergoeding in 2025 hoger is dan € 680.000, betaalt de werkgever over het excessieve deel van de vertrekvergoeding 75% pseudo-eindheffing. Deze heffing komt bovenop de reguliere loonheffingen. Bij de berekening hiervan moet de werkgever bepalen of de werknemer in vergelijking met zijn reguliere loon een excessieve vergoeding – dat wil zeggen een vergoeding die hoger is dan eenmaal dat reguliere loon – heeft ontvangen in het jaar waarin de dienstbetrekking eindigt, het jaar daarna en het jaar daarvóór. Hierbij speelt het begrip toetsloon een belangrijke rol.
30%-regeling is loon voor excessieve vertrekvergoeding
De Hoge Raad heeft dus geoordeeld dat het loonbegrip voor de pseudo-eindheffing niet anders is dan het (ruime) loonbegrip voor de Wet op de loonbelasting (Wet LB). Dat betekent dat een aangewezen eindheffingsbestanddeel ook tot het loon behoort, ook al valt het onder een gerichte vrijstelling of in de vrije ruimte. Het maakte voor de rechter geen verschil dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van de werkkostenregeling (WKR) niet blijkt dat de wetgever dit onder ogen heeft gezien. De rechter kon aan het loonbegrip voor de pseudo-eindheffing geen invulling geven die afwijkt van het loonbegrip van de Wet LB.
Hoge Raad, 4 april 2025, ECLI (verkort): 508