U bent hier

Organisatie & Leidinggeven
Afbouw inhouding op minimumloon voor huisvesting

Afbouw inhouding op minimumloon voor huisvesting

Het kabinet wil dat het maximale percentage dat een werkgever kan inhouden voor huisvestingskosten van zijn werknemer wordt afgebouwd, totdat de regeling uiteindelijk per 2030 eindigt. De mogelijkheid om de nominale premie voor de Zorgverzekeringswet (ZVW) in te houden op het minimumloon van de werknemer moet wel in stand blijven.

Sinds de inwerkingtreding van de Wet aanpak schijnconstructies (WAS) is een werkgever verplicht om minstens het netto-equivalent van het bruto wettelijk minimumloon giraal uit te betalen op een rekening die (mede) op naam staat van de werknemer. Inhoudingen of verrekeningen naast die met een wettelijke basis – zoals de loonheffingen en pensioenpremie – zijn alleen toegestaan onder deze voorwaarden:

  • Er is een volmacht (tool) nodig die door de werknemer ondertekend is.
  • Inhoudingen op en verrekeningen met het wettelijk minimumloon zijn alleen toegestaan voor huisvestingskosten en de zorgverzekeringspremie (artikel) en er gelden strikte maximumbedragen of -percentages voor.
  • De huisvesting moet van een woningcorporatie zijn of gecertificeerd zijn door te voldoen aan huisvestingsnormen uit een cao.

Inhoudingsmogelijkheid eindigt per 1 januari 2030

Na een recente verkenning van deze regeling, wil minister Van Hijum van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vanaf 1 januari 2026 het maximale inhoudingspercentage voor huisvestingskosten verlagen. Ieder jaar met 5%-punt, geeft hij aan in een brief aan de Tweede Kamer. Voor huisvesting mag een werkgever nu nog maximaal 25% van het voor de werknemer geldende wettelijk brutominimumloon (tool) inhouden. Per 1 januari 2026 zal de eerste stap worden gezet en wordt het maximale inhoudingspercentage verlaagd naar 20%. De jaren daarna vindt ook steeds een 5%-punt verlaging plaats, totdat de inhoudingsmogelijkheid per 2030 eindigt.

Inhoudingsmogelijkheid voor zorgpremie blijft in stand

Op basis van de gesprekken die de minister heeft gevoerd in het kader van de verkenning, komt hij tot het oordeel dat de inhouding voor de zorg op dit moment wél werkt zoals beoogd. Er is een breed draagvlak voor deze inhoudingsmogelijkheid en daarom wil hij de inhoudingsmogelijkheid voor zorg wel in stand houden.