U bent hier

Onderneming & Fiscus
Hard bewijs boete voor onjuiste aangifte ontbreekt

Hard bewijs boete voor onjuiste aangifte ontbreekt

De Hoge Raad fluit het gerechtshof in Den Haag terug in een zaak over het zogeheten gebruikelijk loon. Het hof heeft namelijk te snel geconcludeerd dat een belastingplichtige met opzet geen gebruikelijk loon heeft opgenomen in de aangifte. Daarmee zou de opgelegde fiscale boete onterecht zijn.

Het gebruikelijk loon is een regeling waar iedereen mee te maken krijgt die een aanmerkelijk belang houdt in een vennootschap en ook werk doet voor die onderneming. Deze belastingplichtigen moeten in hun loonaangifte namelijk een (fictief) salaris aangeven dat 'gebruikelijk' is voor hun werkzaamheden. De vuistregel voor het bepalen van het gebruikelijk loon (toolbox) is dat het salaris gelijk moet zijn aan dat van een werknemer in de 'meest vergelijkbare functie'. In principe moet een aanmerkelijkbelanghouder ook minstens het wettelijk vastgestelde standaardbedrag hanteren. In 2024 is dat € 56.000. Een aanmerkelijkbelanghouder kan daar alleen onder gaan zitten als hij aannemelijk kan maken dat dit lagere salaris inderdaad gebruikelijk is.

Vergrijpboete vanwege onjuiste aangifte

In deze zaak draaide het niet zozeer om de hoogte van het loon, maar vooral om de vraag of de belastingplichtige een gebruikelijk loon had moeten opgeven in de aangifte. Het ging om een vrouw die in 2014 tot en met 2017 werk had gedaan voor een bv. In die jaren had ze echter geen beloning ontvangen, of die in elk geval niet verantwoord in de aangifte inkomstenbelasting. De inspecteur deed boekenonderzoek bij de bv en concludeerde dat de vrouw en haar echtgenoot allebei een aanmerkelijk belang hadden in de bv. Daarom hadden zij volgens de inspecteur wel degelijk een gebruikelijk loon moeten hanteren, en daarom legde hij een navorderingsaanslag op.
Bovendien legde de inspecteur vergrijpboetes op, omdat de vrouw bewust zou hebben afgezien van het aangeven van loon. De afweging dat er geen financiële ruimte was voor een salaris strookte volgens de inspecteur niet 'met de vele privémutaties' die binnen de bv hadden plaatsgevonden.

Overtuigend bewijs voor boete ontbreekt

De zaak belandde uiteindelijk bij het gerechtshof in Den Haag. Dat oordeelde dat er terecht correcties waren gemaakt in de aangifte, en ook dat de boetes terecht waren opgelegd. Maar de Hoge Raad dacht daar dus anders over. De hoogste rechter van ons land memoreerde dat voor het opleggen van een boete vereist is dat de misdragingen 'buiten redelijke twijfel' vaststaan. En op dat punt zag de Hoge Raad wat gaten in de redenering van het hof. Want om overtuigend aan te tonen dat de vrouw opzettelijk geen gebruikelijk loon had aangegeven en om dus een boete op te kunnen leggen, moesten twee dingen vaststaan. Namelijk dat zij een aanmerkelijk belang had én ook wist dat zij een aanmerkelijk belang had. Omdat het hof had vastgesteld dat de echtgenoot een aanmerkelijk belang in de bv had, gold dat op grond van de wet ook voor de vrouw. Maar overtuigend bewijs dat zij zich ook bewust was van dit aanmerkelijk belang, zag de Hoge Raad niet.

Onttrekkingen spelen geen rol

Al met al was er volgens de Hoge Raad dus niet genoeg onderbouwing dat de vrouw opzettelijk had gehandeld. Bovendien haalde het rechtscollege helemaal een streep door de argumentatie over de privé-onttrekkingen. De Hoge Raad merkte op dat er weliswaar 'aanzienlijke bedragen aan het vermogen van bv' zijn onttrokken. Maar de inspecteur had die bedragen als dividend belast, en dus niet als loon aangemerkt. Die onttrekkingen moeten volgens de Hoge Raad dan ook geen rol spelen bij het verwijt dat de vrouw opzettelijk geen loon zou hebben aangegeven. Met dat alles in het achterhoofd moet het gerechtshof in Amsterdam zich nu gaan buigen over de vraag of de boetes terecht zijn opgelegd of niet.
Hoge Raad, 4 oktober 2024, ECLI (verkort): 1394