Bij stages ligt arbeidsovereenkomst op de loer
Een nieuw studiejaar staat op het punt van beginnen. Dat betekent ook dat veel organisaties weer stagiairs zullen verwelkomen. In de stage moet het leeraspect vooropstaan, anders ontstaat er een dienstverband. Dat komt regelmatig voor!
Een stage is een middel voor studenten uit het mbo, hbo en wo om kennis te maken met de praktijk en zich verder te ontwikkelen. Voor de stage sluiten een organisatie en stagiair doorgaans een stageovereenkomst. Deze behoort op diverse punten te verschillen van de arbeidsovereenkomst. Is er geen duidelijk onderscheid (artikel), dan riskeert de werkgever dat een rechter de overeenkomst als arbeidsovereenkomst kwalificeert, wat arbeidsrechtelijke en fiscale gevolgen heeft. In de praktijk gaat dit geregeld mis. Ook in twee recente zaken bleek dat een stagiair feitelijk in dienst was.
Inhoud van stage kwam niet overeen met opleiding
Een organisatie in de evenementenbranche kwam met een student een stageovereenkomst overeen voor ruim acht maanden. Na de stage volgde een arbeidsovereenkomst, die nog twee keer werd verlengd. De werkgever wilde de derde arbeidsovereenkomst echter niet verlengen, waarna de werknemer stelde dat zijn eerste contract, de stageovereenkomst, ook een arbeidsovereenkomst was en hij daardoor inmiddels van rechtswege een vast contract had.
De kantonrechter gaf de werknemer gelijk. De Hoge Raad heeft eerder bepaald dat een voorwaarde voor een stageovereenkomst is dat het verrichten van de werkzaamheden ‘in overwegende mate’ in het belang van de opleiding van de stagiair moet zijn. In deze zaak was de opleiding gericht op het organiseren en uitvoeren van evenementen, terwijl de stage over productie van evenementen ging. De stagiair werkte als beginnend productiemanager; het bereiken van studieresultaten had geen prioriteit. Er was daarom een arbeidsovereenkomst, met als gevolg dat de werkgever alsnog het minimumloon moest betalen, in plaats van een stagevergoeding. Ook moest de werkgever een transitievergoeding én billijke vergoeding (drie maandsalarissen) ophoesten, omdat de werknemer berustte in het ontslag en de werkgever rondom dit ontslag ernstig verwijtbaar had gehandeld.
Rechtbank Midden-Nederland, 24 juli 2024, ECLI (verkort): 4844
Arbeidsovereenkomst én ontslag voor bbl-leerling
Een autoschadeherstelbedrijf en een leerling in de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) sloten een stageovereenkomst, inclusief een ‘salaris’ van € 1.200 per maand. Na zeven maanden beëindigde de organisatie per direct de overeenkomst. De aanleiding was dat de bbl-leerling herhaaldelijk de gedragsregels niet naleefde, onder meer door het gebruik van zijn smartphone op de werkvloer en door diefstal. De bbl-leerling stelde toen dat hij eigenlijk een arbeidsovereenkomst met de werkgever had en eiste onder meer een billijke vergoeding (artikel).
Ook in deze zaak legde de kantonrechter uit dat voor een stageovereenkomst het werk tijdens een stage goed moet aansluiten op de opleiding. Daarnaast haalde de rechter de drie kenmerken van een arbeidsovereenkomst aan: arbeid, loon en een gezagsverhouding. De rechter stelde vast dat de bbl-leerling zelfstandig reparatiewerk had uitgevoerd en niet anders had gefunctioneerd dan andere autoschadeherstellers. Volgens de BOVAG – de brancheorganisatie waarbij de werkgever was aangesloten – werken bbl-leerlingen meestal op basis van een arbeidsovereenkomst. De werkgever bracht niets in waaruit bleek dat de positie van zijn bbl-leerling anders was. Er was dus sprake van een arbeidsovereenkomst. Evenwel vond de rechter het ontslag op staande voet rechtsgeldig, waardoor de bbl-leerling de door hem gewenste vergoedingen op zijn buik kon schrijven.
Rechtbank Midden-Nederland, 6 augustus 2024, ECLI (verkort): 4790
Onze redacteur Peggie van Vugt was deze week te gast bij de podcast Jong Juridisch om een toelichting te geven op één van de stagezaken. Beluister de podcast hier (vanaf 7.25).