U bent hier

Organisatie & Leidinggeven
Inroepen studiekostenbeding na ontslag was gerechtigd

Inroepen studiekostenbeding na ontslag was gerechtigd

Doorgaans staat in een studiekostenbeding dat de werknemer (een deel van) de studiekosten moet terugbetalen als hij zelf uit dienst treedt. Maar terugbetaling is soms ook gerechtigd als het initiatief voor de contractbeëindiging bij de werkgever ligt, oordeelde Rechtbank Rotterdam onlangs.

Een pedagogisch medewerker in opleiding was in dienst bij een kinderopvangorganisatie op basis van een bbl-arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Voor de opleiding waren de werkgever en de werkneemster een studieovereenkomst met studiekostenbeding (toolbox) overeengekomen. Hierin stond onder meer dat de werkgever (een deel van) de studiekosten zou verrekenen met de transitie- en/of ontslagvergoeding als het dienstverband op zijn initiatief zou eindigen. Toen de werkgever de arbeidsovereenkomst van de werkneemster niet verlengde, verminderde hij de transitievergoeding dan ook met zo’n € 1.000.

Uitgezonderd van kosteloze scholingsplicht

De werkneemster meende echter dat het studiekostenbeding (artikel) nietig was, omdat in de cao Kinderopvang zou staan dat de opleiding noodzakelijk was voor het uitoefenen van haar functie en daarom voor rekening van de werkgever had moeten komen. Werkgevers mogen sinds augustus 2022 alleen nog een studiekostenbeding afspreken met werknemers als het gaat om een opleiding die niet op grond van de wet of de cao verplicht is. Daarnaast vond de werkneemster het beding niet transparant en vond ze het onredelijk dat de werkgever zich beriep op het beding, aangezien zij niet zelf haar arbeidsovereenkomst had opgezegd.
Volgens de werkgever was de opleiding niet verplicht op basis van de cao. Bovendien zou het gaan om een beroepsopleiding, die verplicht was voor het verkrijgen van een beroepskwalificatie en waarover de werkneemster al bij aanvang van de werkzaamheden had moeten beschikken. Startkwalificaties en (beroeps)opleidingen die werknemers verplicht moeten volgen voor het verkrijgen, behouden of vernieuwen van een beroepskwalificatie, zijn in principe uitgezonderd van de regel dat de werkgever moet betalen.

Studiekostenbeding was rechtsgeldig

De kantonrechter oordeelde dat het inderdaad een beroepsopleiding betrof, omdat de opleiding nodig was om als pedagogisch medewerker met alle bijbehorende volledige bevoegdheden in de kinderopvang aan het werk te mogen. Hoewel de opleiding niet was opgenomen in de lijst met ‘gereglementeerde beroepen', kon de uitzondering op de betalingsplicht toch op de opleiding van toepassing zijn. Wel oordeelde de rechter dat er nergens was vastgelegd dat de werkneemster al bij aanvang van haar werkzaamheden had moeten beschikken over de beroepskwalificatie, getuige ook de toevoeging ‘in opleiding’ achter haar functietitel. Omdat de beroepsopleiding niet op grond van de wet of de cao verplicht was, was de werkgever niet verplicht om de werkneemster de opleiding aan te bieden.

Beding bevatte glijdende schaal

Vervolgens boog de rechter zich over de vraag of de werkgever ook een beroep had mogen doen op het studiekostenbeding. Hiervoor moet het beding onder meer duidelijk zijn voor de werknemer en bevatten voor welke termijn de terugbetaling geldt. Ook moet het terug te betalen bedrag binnen de terugbetalingstermijn naar evenredigheid worden afgebouwd, ook wel de glijdende schaal genoemd. De rechter oordeelde dat hiervan sprake was. Verder was het niet onredelijk van de werkgever om het beding in te roepen, omdat de werkneemster mede door haar werkhouding en het niet nakomen van afspraken over de opleiding zelf had bijgedragen aan het niet verlengen van haar contract. Het studiekostenbeding was dan ook rechtsgeldig en de werkgever mocht de studiekosten verrekenen met de transitievergoeding.
Rechtbank Rotterdam, 12 juli 2024, ECLI (verkort): 6670