Geen ruimte voor interpretatie bij transitievergoeding
In de wet staat duidelijk wat meetelt bij het berekenen van de transitievergoeding en wat niet. Dat ondervond ook een directeur, die er met zijn ‘variabele looncomponenten’ en een afwijkende referteperiode € 290.000 extra uit wilde slepen bij Gerechtshof Amsterdam.
De directeur bij een food en service organisatie ontving naast zijn vaste loon verschillende variabele looncomponenten. Zo kreeg hij maandelijks pensioencompensatie en nam hij deel aan twee bonusregelingen. Daarnaast waren aan hem in het verleden aandelenopties toegekend.
Transitievergoeding verkeerd berekend
Na 104 weken van arbeidsongeschiktheid werd de directeur ontslagen en kreeg hij ruim € 200.000 aan transitievergoeding mee. Volgens de directeur was dit meer dan € 290.000 te weinig, omdat de werkgever de transitievergoeding verkeerd zou hebben berekend. De werkgever had bij het bepalen van de gemiddelde variabele beloning – die meetelt bij het bepalen van de hoogte van de transitievergoeding (tool) – als referteperiode namelijk de drie kalenderjaren ‘gebruikt’ die voorafgingen aan het jaar waarin de arbeidsovereenkomst was geëindigd. De directeur meende echter dat zijn ziekteperiodes niet behoorden mee te tellen en de wettelijke referteperiode vanwege de coronapandemie niet representatief was. Daarnaast zou de werkgever (de waarde van) de toegekende aandelenopties ten onrechte niet hebben meegenomen in de berekening.
Wettelijke referteperiode terecht gehanteerd
Rechtbank Amsterdam stelde vast dat de werkgever bij het berekenen van de gemiddelde variabele beloning terecht de wettelijke referteperiode had gehanteerd en de pensioencompensatie en aandelenopties buiten beschouwing had gelaten. Wel had de werkgever bij de berekening een deel van de bonus mee moeten nemen, omdat de directeur en de werkgever in verregaande onderhandeling waren over een uitbetaling daarvan (in plaats van in aandelen). Dit oordeel leverde de directeur een ‘extra’ transitievergoeding op van ruim € 10.000.
Eén jaar zonder bonus niet onaanvaardbaar
In hoger beroep verwees Gerechtshof Amsterdam naar het ‘Tipco-arrest’ van de Hoge Raad uit 2019. Volgens dit arrest mag een rechter alleen afwijken van de wettelijke referteperiode als toepassing van deze periode ‘naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is’. Dat de directeur in één van de refertejaren wegens ziekte en/of de pandemie geen bonus had ontvangen – in de andere twee jaren bedroeg zijn bonus respectievelijk € 343.558 en € 519.283 – was volgens het hof niet aan te merken als onaanvaardbaar.
Regeling looncomponenten bepalend
Ten aanzien van de pensioencompensatie en de aandelenopties verwees het hof naar de Regeling looncomponenten en arbeidsduur. Daarin staat welke looncomponenten meetellen voor de berekening van de transitievergoeding. In de toelichting op deze regeling staat dat looncomponenten die de regeling niet aanwijst, ook niet worden meegeteld bij de berekening. Aangezien volgens de regeling onder variabele looncomponenten alleen ‘bonussen, winstuitkeringen en eindejaarsuitkeringen’ vallen, had de werkgever de pensioencompensatie en de aandelenopties terecht niet meegenomen bij het berekenen van de transitievergoeding. Omdat het hof het niet aannemelijk vond dat er verregaande onderhandelingen waren over het in geld uitbetalen van een deel van de bonus, mocht de directeur de extra € 10.000 transitievergoeding ook nog terugbetalen aan de werkgever.
Gerechtshof Amsterdam, 25 juni 2024, ECLI (verkort): 2272