U bent hier

Onderneming & Personeel
Vragen over vakantiedagen: zes antwoorden op een rij

Vragen over vakantiedagen: zes antwoorden op een rij

Rond de zomerperiode hebben werknemers regelmatig vragen over hun vakantiedagen. Vragen die de werkgever moet beantwoorden. In dit nieuwsartikel staan de antwoorden op zes veelgestelde vragen op een rij.

Werknemers die geen vakantie opnemen, willen misschien weten of ze hun dagen kunnen laten uitbetalen en werknemers die wél op vakantie willen, vragen zich misschien af of de werkgever de vakantie kan weigeren. Misschien wil een nieuwe werknemer weten of hij de vakantiedagen die hij bij zijn vorige werkgever over had, alsnog kan inzetten voor vakantie of wil een werknemer vakantiedagen bijkopen. 

Zes antwoorden op vragen over vakantiedagen

  1. De werkgever mag de wettelijke vakantiedagen (V&A) van een werknemer niet uitbetalen zolang de werknemer nog in dienst is, ook niet als de werknemer hier zelf mee instemt. Of een werkgever de bovenwettelijke vakantiedagen tijdens het dienstverband mag uitbetalen, hangt af van de regels die hierover in de cao of arbeidsovereenkomst staan. Bij uitdiensttreding mag hij zowel de wettelijke als de bovenwettelijke vakantiedagen uitbetalen. 
  2. Een verplichte vakantiedag of vakantieperiode afspreken (V&A), mag alleen als deze mogelijkheid in de cao, het personeelshandboek of arbeidsovereenkomst is opgenomen. Zijn hierover geen afspraken gemaakt en wil de werkgever dit wel invoeren, dan heeft hij hiervoor toestemming nodig van de ondernemingsraad (OR). Is er geen OR, dan zullen de werkgever en de werknemer er onderling uit moeten komen. 
  3. De werkgever mag een vakantieverzoek weigeren (V&A) bij zwaarwegende bedrijfsbelangen. Hij moet dit dan wel binnen twee weken na het indienen van een vakantieverzoek schriftelijk en gemotiveerd aan de werknemer laten weten, anders staat de vakantie vast.
  4. Voor zowel de wettelijke als de bovenwettelijke vakantiedagen geldt een verval- of verjaringstermijn (verdiepingsartikel). De wettelijke vakantiedagen blijven in principe geldig tot een half jaar na het jaar van opbouw. De bovenwettelijke vakantiedagen verjaren vijf kalenderjaren na het jaar waarin ze zijn opgebouwd. In de cao, het personeelsreglement of de arbeidsovereenkomst kan een langere verval- of verjaringstermijn zijn afgesproken.
  5. Als een werknemer bij een organisatie vertrekt, kan hij vakantiedagen over hebben. Hij heeft het recht om deze vrije dagen op te nemen bij een nieuwe werkgever. De werkgever mag de rechten beperken door schriftelijk met de werknemer overeen te komen dat hij afstand doet van zijn bovenwettelijke vakantiedagen. Het recht op wettelijke vakantiedagen is niet in te perken.
  6. Een werknemer heeft geen recht op het bijkopen van vakantiedagen (verdiepingsartikel), tenzij dit in de cao, het personeelsreglement of de arbeidsovereenkomst is afgesproken of de werkgever hiermee akkoord gaat.  Rond het aankopen van vakantiedagen stelt de wet geen andere beperking dan dat de werknemer niet meer dan 100 keer zijn gemiddelde wekelijkse arbeidsduur aan vakantieverlof mag opsparen.

Verschil tussen verval- en verjaringstermijn

Er zit een juridisch verschil tussen de hierboven (punt 4) genoemde vervaltermijn en verjaringstermijn. Bij verjaring kan een werknemer de verjaring van de vakantiedagen onder bepaalde voorwaarden nog tegenhouden (of ‘stuiten’) waardoor er een nieuwe verjaringstermijn gaat lopen. Bij een vervaltermijn is stuiten niet mogelijk; de vakantiedagen kunnen alleen binnen de voorgeschreven termijn worden opgenomen.