Vermoeden van bevoordeling bij verkoop binnen familie
Familieleden doen er verstandig aan om bij de onderlinge verkoop van aandelen extra op hun tellen te passen. Anders kan die verkoop nare fiscale verrassingen opleveren, zo blijkt uit een zaak waar de advocaat-generaal van de Hoge Raad zich over heeft gebogen.
Houders van een aanmerkelijk belang - minimaal 5% van de aandelen - in een bv hebben te maken met de heffing in box 2 van de inkomstenbelasting. Over waardeveranderingen gedurende de jaren dat zij het aanmerkelijk belang in bezit hebben, hoeven zij niet af te rekenen, maar wel over inkomsten uit het belang, zoals dividend (verdiepingsartikel). Ook bij het opdoeken van de bv, of bij de verkoop van de aandelen, moet er afgerekend worden in box 2. Bij een aandelenverkoop moet de aanmerkelijkbelanghouder in principe de verkoopprijs minus de verkrijgingsprijs opgeven als inkomen.
Voordeel uit verkoop aandelen in box 2
In deze zaak draaide het om een vrouw die een aanmerkelijk belang had in een bv. Haar broer had de overige aandelen in handen. De verkrijgingsprijs van de aandelen van de vrouw was € 10.000. In 2012 sloten broer en zus een koopovereenkomst, waarmee de bv de aandelen van de zus voor € 1,5 miljoen zou overnemen. De broer werd op die manier eigenaar van alle aandelen. In haar aangifte inkomstenbelasting gaf de zus na de verkoop een inkomen in box 2 aan van zo'n € 1,49 miljoen (de verkoopprijs minus de verkrijgingsprijs). Maar in 2019 kwam er bij de Belastingdienst mede namens de zus een inkeerverzoek binnen voor buitenlands vermogen in een trust. Tot die tijd wist de fiscus niet van het bestaan van deze trust, want de zus had dit niet aangegeven in haar aangifte.
Inspecteur corrigeert inkomen uit aandelenverkoop
Uiteindelijk kwam de inspecteur met een correctie van de prijs van de aandelen. Volgens de fiscus was de aandelenverkoop onder 'niet-normale omstandigheden' tot stand gekomen, wat min of meer vergelijkbaar is met onzakelijk handelen (verdiepingsartikel). Daarom moest de prijs van de aandelen worden vastgesteld op de waarde in het economisch verkeer. Het box 2-inkomen van de zus ging daardoor naar ruim € 5,5 miljoen. De zus vocht dat aan bij de rechter, maar in hoger beroep oordeelde het gerechtshof dat de inspecteur juist had gehandeld. Wel temperde het hof de prijs van de aandelen enigszins, maar er bleef nog altijd een belastbaar inkomen van zo'n € 4,9 miljoen over voor de zus. Het gerechtshof woog hierbij onder meer mee dat de aandelen bij de verkoop niet getaxeerd waren, en dat er ook geen verslag was van de totstandkoming van de prijs van de aandelen. En dat terwijl de afgesproken prijs volgens het hof lager was dan de intrinsieke waarde van de aandelen, zonder dat de partijen hier een verklaring voor hadden gegeven. Ook merkte het hof op dat het in feite ging om een transactie tussen familieleden, en dat dit slechts één van de financiële banden was tussen broer en zus, 'waartoe ook het - aanvankelijk verzwegen - buitenlandse familievermogen kon worden gerekend'.
Vermoeden van bevoordeling van koper
Tegen dit oordeel van het hof ging de zus in cassatie, waardoor advocaat-generaal (A-G) Koopman nu eerst zijn advies moest geven. En dat luidde dat de Hoge Raad het cassatieberoep van de zus ongegrond zou moeten verklaren. De A-G maakte uit eerdere jurisprudentie op dat er sprake is van niet-normale omstandigheden als de verkoper de koper probeert te bevoordelen. En wat de A-G betrof was daar bij deze transactie inderdaad sprake van. De bedoeling om de koper te bevoordelen kan volgens Koopman namelijk ook blijken uit 'niet-ontzenuwde vermoedens', zonder dat de bevoordeling ook uit geldstromen blijkt. Eén zo'n vermoeden is volgens de A-G het bestaan van een familierelatie, zoals in deze zaak. Al met al concludeerde de A-G dat er inderdaad sprake was van niet-normale omstandigheden, en dat de toegepaste correctie in het box 2-inkomen terecht was.
Parket bij de Hoge Raad, 26 april 2024, ECLI (verkort): 463