Fiscus mag bv houden aan vaststellingsovereenkomst
Een onderneming en de Belastingdienst kunnen in een vaststellingsovereenkomst afspraken maken over de afwikkeling van een fiscaal geschil. Die is voor beide partijen bindend. Een bv die zo'n overeenkomst echter wilde ontbinden, heeft bij de rechter nul op het rekest gekregen.
Ondernemingen en de Belastingdienst willen nog wel eens van mening verschillen over posten in de aangifte of andere fiscale zaken. Dergelijke geschillen kunnen natuurlijk opgelost worden met een gang naar de rechter, maar dat kost veel tijd en geld. Daarom kan het praktischer zijn om een compromis te sluiten en dat vast te leggen in een vaststellingsovereenkomst (verdiepingsartikel). De onderneming én de fiscus moeten zich daar dan vervolgens aan houden. Bij directeuren-grootaandeelhouders kan dit bijvoorbeeld gaan over het terugdringen van de schuld aan de bv (overeenkomst) binnen een bepaalde termijn.
Rente vastgelegd in vaststellingsovereenkomst
Een vaststellingsovereenkomst blijft in principe óók overeind als een andere belastingplichtige een betere afspraak heeft gemaakt of als er een nieuwe uitspraak van een rechter is over een soortgelijk conflict die gunstiger zou uitpakken. Dat een vaststellingsovereenkomst niet zomaar op te zeggen is, merkte een bv bij het gerechtshof in Arnhem. De bv had in 2008 een vaststellingsovereenkomst gesloten met de Belastingdienst om een discussie te beëindigen over leningen van de bv aan de zoon van de oprichter. In de vaststellingsovereenkomst werd onder meer de rente die de bv van de zoon aan de bv van de oprichter moest betalen op 5,5% gesteld. Op basis van deze overeenkomst corrigeerde de inspecteur later de betaalde rente over de jaren 2007 tot en met 2009, en rekende het extra rentebedrag toe aan de winst voor de vennootschapsbelasting (VPB). Dat kwam de bv dus op diverse navorderingsaanslagen voor de VPB te staan, plus rente en boetes.
Overeenkomst blijft overeind bij gerechtshof
De bv vocht die navorderingsaanslagen aan bij de rechter. Volgens de onderneming was de vaststellingsovereenkomst onder een verkeerde voorstelling van zaken tot stand gekomen. De fiscus zou volgens de bv te kwader trouw hebben gehandeld, omdat de inspecteur wist dat de bv de financiële gevolgen van de vaststellingsovereenkomst niet kon dragen en de overeenkomst dus niet kon nakomen. Maar het gerechtshof veegde dat argument van tafel. Het hof wees erop dat er intensief overleg was gevoerd over de vaststellingsovereenkomst. Daarbij hadden een advocaat en een fiscaal adviseur namens de bv verschillende keren gereageerd op voorstellen van de inspecteur en tegenvoorstellen gedaan. Volgens het hof was het dus niet aannemelijk dat de vaststellingsovereenkomst onder valse voorwendselen tot stand was gekomen. Bovendien merkte het hof nog op dat de inspecteur in principe niet verplicht is om de 'betalingscapaciteit van een belastingplichtige' mee te nemen bij het sluiten van een vaststellingsovereenkomst. Al met al bleef de vaststellingsovereenkomst dus gewoon overeind, en mocht de fiscus ook op basis daarvan de navorderingsaanslagen opleggen.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19 februari 2024, ECLI (verkort): 1089