Niet onnodig met box 3-vermogen schuiven rond peildatum!
Het huidige stelsel voor box 3 bevat regels die ‘peildatumarbitrage’ moeten voorkomen. Dit wil zeggen dat belastingplichtigen even tijdelijk schuiven met hun vermogen zodat het in een lager heffingstarief valt. Bij de controle op arbitrage kijkt de fiscus naar een periode van drie maanden, houd hier dus rekening mee!
De overheid werkt al tijden aan een nieuw stelsel voor box 3 van de inkomstenbelasting, waarbij het werkelijke rendement op spaargeld en beleggingen moet worden belast. Dit nieuwe systeem zal er op z’n vroegst in 2027 zijn. Tot die tijd geldt daarom vooralsnog de Overbruggingswet box 3, al heeft de Hoge Raad afgelopen juni geoordeeld dat deze wet juridisch niet in de haak is (verdiepingsartikel).
Drie vermogenscategorieën in box 3
In de Overbruggingswet is opgenomen dat de belastingheffing van box 3 in principe gebaseerd wordt op de werkelijke samenstelling van het vermogen. Er zijn drie vermogenscategorieën: banktegoeden (hier valt ook contant geld onder), overige bezittingen (onder meer aandelen) en schulden. Voor iedere categorie geldt een afzonderlijk forfaitair rendementspercentage. Deels worden die pas na afloop van het belastingjaar vastgesteld, waarbij meer dan voorheen naar de werkelijke situatie wordt gekeken.
Schuiven naar laagste rendementspercentage
Voor 2024 is het forfaitaire rendementspercentage op beleggingen 6,04% en het voorlopige forfait voor spaargeld staat op 1,03%. Het scheelt dus flink of vermogen op de peildatum van 1 januari in de ene of de andere categorie wordt aangeslagen. Dat kan uitnodigen tot peildatumarbitrage. Hiervan is sprake als belastingplichtigen rondom de peildatum gaan schuiven om het vermogen in de categorie met het laagste forfaitair rendementspercentage te verhogen, om zo de box 3-heffing te verlagen. Dit kan bijvoorbeeld door overige bezittingen te verkopen en direct na de peildatum weer aan te kopen of schulden aan te gaan en deze na de peildatum terug te betalen.
Arbitrageperiode van 1 oktober tot en met 31 maart
Om dit te voorkomen staat in de wet dat de Belastingdienst tijdelijke omzettingen van vermogensbestanddelen binnen een arbitrageperiode negeert bij het berekenen van het box 3-rendement. De arbitrageperiode beslaat een aaneengesloten periode van drie maanden vóór en na de peildatum, dus vanaf 1 oktober en tot en met 31 maart. Bij een omzetting van beleggingen naar spaargeld op pakweg 5 december, waarbij dat spaargeld op 2 januari weer belegd wordt, slaat de fiscus dit geld dus gewoon aan als een belegging.
Deze regels houden óók in dat de fiscus omzettingshandelingen voor 1 oktober en na 31 maart niet als arbitragehandelingen ziet. Er is ook geen sprake van een arbitragehandeling als er meer dan drie maanden tussen de omzetting en de oorspronkelijke transactie zitten. In het bovenstaande voorbeeld zou dat dus gelden voor het omzetten van spaargeld naar beleggingen op 6 maart. Als een belastingplichtige bij vragen van de inspecteur aannemelijk kan maken dat er zakelijke overwegingen waren voor het omzetten van vermogen, dan is er ook geen sprake van peildatumarbitrage.
Richtlijn voor arbitragehandeling
Bij een omzetting van overige bezittingen in banktegoeden is er sprake van een arbitragehandeling als:
-
de waarde van de overige bezittingen op de peildatum lager is dan op een ander na de peildatum liggend moment in de arbitrageperiode; en
-
de waarde van de banktegoeden op enig moment in die periode, maar na de peildatum, lager is dan op de peildatum.
Om vragen van en moeilijkheden met de fiscus te voorkomen over vermogensverschuivingen in box 3 is het dus verstandig om dit buiten de driemaandentermijn te doen.