Aandeel Vereniging van Eigenaren is belast in box 3
Appartementseigenaren met een Vereniging van Eigenaren (VvE) die bijdragen betalen voor toekomstig onderhoud dat dus niet altijd meteen besteed wordt, moeten hun aandeel in dit reservefonds tot box 3 van de inkomstenbelasting (IB) rekenen. De Hoge Raad heeft de hofuitspraak hierover bevestigd.
Over de vraag of een aandeel in een reservefonds, bijeengebracht door bijdragen van appartementseigenaren voor toekomstig onderhoud tot box 3 van de IB moest worden gerekend of moest worden gezien als een wettelijke voorziening (V&A), dus geen box 3, is flink gesteggeld. De Hoge Raad heeft nu het definitieve oordeel geveld.
Lidmaatschap VvE is vermogensrecht
Het betrof hier een appartementseigenaar die maandelijks een bijdrage aan de VvE betaalde. Een deel van dit bedrag werd niet meteen besteed, maar toegevoegd aan het reservefonds voor toekomstig onderhoud. Op 1 januari 2017 had het reservefonds € 196.495 op de rekening staan. De inspecteur vond dat de appartementseigenaar op basis van de lidmaatschapsrechten 194/4.052e deel (€ 9.408) toekwam en dit moest onderbrengen in box 3 van de IB (tool). Daar was de eigenaar het niet mee eens. Het hof stelde de fiscus in het gelijk. Volgens het hof moest het lidmaatschap van een VvE worden aangemerkt als een vermogensrecht. Zo'n recht moest als bezitting in aanmerking worden genomen in box 3 voor de waarde die in het economische verkeer aan dat recht werd toegekend.
Reservefonds is geen wettelijke voorziening, maar vermogensrecht
De eigenaar ging in cassatie. Daar stelde hij dat het hof ten onrechte geen rekening had gehouden met de tussentijdse wijziging van artikel 5:126, lid 1, BW waardoor het reservefonds een wettelijke voorziening was geworden die niet tot het eigen vermogen behoorde, en als dat wel het geval zou zijn, dat die geen waarde in het economische verkeer had. De Hoge Raad ging hier echter niet in mee. Volgens onze hoogste rechter had de wijziging van artikel 5:126, lid 1, BW geen verandering gebracht in de aard van dat reservefonds als vermogensrecht, noch in de wijze waarop de waarde in het economische verkeer van dat vermogensrecht moest worden bepaald. Zoals ook uit de wetsgeschiedenis bij de Wet verbetering functioneren van eigenaars volgde, had de wetgever met de wijziging van artikel 5:126 BW niet beoogd om een aandeel in het reservefonds niet meer tot de rendementsgrondslag van box 3 te rekenen. De Hoge Raad bevestigde dus de uitspraak van het hof.
Hoge Raad, 23 juni 2023, ECLI (verkort): 952