U bent hier

Onderneming & Administratie
Opzettelijk geen aangifte doen is strafbaar

Opzettelijk geen aangifte doen is strafbaar

Een ondernemer die een keer wat te laat is met de BTW-aangifte, krijgt meestal alleen te maken met een naheffingsaanslag of boete. Maar als de Belastingdienst vermoedt dat de ondernemer opzettelijk geen aangifte doet, kan de fiscus ook zwaarder inzetten en een gevangenisstraf eisen. Recent moest het gerechtshof over zo’n zaak oordelen.

Een onderneming die de deadline voor het aangeven en het betalen van de BTW over een tijdvak mist, loopt al snel tegen een boete aan (artikel). Wel is er enige coulance vanuit de fiscus. Zo krijgt een ondernemer die binnen zeven dagen na de uiterste termijn alsnog de BTW-aangifte (toolbox) indient, geen boete voor ‘aangifteverzuim’.

Opzettelijk geen aangifte doen is misdrijf

Het wordt een ander verhaal als de Belastingdienst fraude vermoedt en dus denkt dat er opzet in het spel is. Dan kan de fiscus de strafrechtelijke weg bewandelen. Het niet doen van een volgens de belastingwet verplichte aangifte – dus niet alleen de BTW-aangifte – is namelijk een misdrijf volgens de Algemene wet rijksbelastingen.
Onlangs speelde zo’n zaak bij het gerechtshof in Den Bosch. Hoe het allemaal precies zover gekomen is en waarom er gekozen is voor strafrechtelijke vervolging, beschrijft het vonnis niet. Wel dat er een onderzoek van de fiscale opsporingsdienst FIOD (infographic) aan te pas was gekomen. Het ging in deze zaak om een directeur-grootaandeelhouder (dga) van een bv. Hem hing een straf boven het hoofd, omdat de bv over het derde kwartaal van 2015 geen BTW-aangifte had gedaan. De dga werd ten laste gelegd dat hij als opdrachtgever of feitelijk leidinggever ervoor gezorgd had dat de bv opzettelijk geen aangifte had gedaan.

Gerechtshof acht opzet niet bewezen

Het hof concludeerde echter dat opzet niet bewezen was. De dga had een adviseur ingeschakeld om de administratie en de BTW-aangifte voor de bv te verzorgen. Diegene had dat eerst uitbesteed aan een administratiekantoor, dat ook de BTW-aangifte over het tweede kwartaal van 2015 had ingediend. Maar er ontstond onmin en in augustus 2015 werd deze samenwerking beëindigd. Dat kwam de dga echter niet ter ore. Dat iemand anders de aangifte zou doen, wilde nog niet zeggen dat de dga vrijuit ging, aldus het hof. Maar hem kon in dit geval eigenlijk niet verweten worden dat hij niet had ingegrepen, concludeerde het hof. De dga had juist vanwege zijn beperkte fiscale kennis een adviseur ingeschakeld en hij had ook geïnformeerd hoe het ervoor stond met de aangifte. De adviseur vertelde hem toen niet dat de samenwerking met het administratiekantoor was beëindigd, en dus had de dga ook geen reden om aan te nemen dat de bv geen aangifte zou doen. Van opzet was geen sprake, aldus het hof, en daarom werd de dga vrijgesproken.
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 11 april 2023 (publicatiedatum 2 mei 2023), ECLI (verkort): 1368