Geen extra loon voor oproepkracht na afwijzen urenaanbod
Werkgevers zijn verplicht om oproepkrachten na een jaar werk een aanbod te doen voor een vaste arbeidsomvang. Oproepkrachten mogen dat aanbod afwijzen, maar dat betekent wel dat zij later niet zomaar loon over de betreffende periode kunnen claimen.
De Wet arbeidsmarkt in balans (WAB) voerde per 1 januari 2020 in dat oproepkrachten een aanbod van hun werkgever moeten ontvangen voor een vast aantal arbeidsuren als zij 12 maanden hebben gewerkt. Dat urenaantal moet minimaal gelijk zijn aan het gemiddeld aantal oproepuren in de laatste 12 maanden. Doet een werkgever geen urenaanbod, dan kan de oproepkracht het loon claimen over de uren waarvoor hij een aanbod had moeten ontvangen. Deze claimoptie behoudt hij vijf jaar lang. In een zaak bij de kantonrechter in Almelo had een werkgever de verplichting om een urenaanbod te doen (tool) netjes nageleefd door in 2020 tot tweemaal toe een vast aantal uren aan te bieden aan een taxichauffeur met vast nulurencontract. De chauffeur wees de urenaanbiedingen echter af, onder meer om werktijden te voorkomen die minder goed bij zijn wensen zouden passen.
Verzoek om extra loon tijdens coronapandemie
Van april 2020 tot en met juni 2021 lagen de werkzaamheden van de chauffeur stil als gevolg van de coronapandemie. Op 30 april 2021 verzocht de werknemer de werkgever daarom alsnog om loon te betalen over het jaar ervoor, op basis van 42,5 uren per maand. De werkgever weigerde. Het leidde tot een procedure, waar de werknemer een beroep deed op het ‘rechtsvermoeden arbeidsomvang’: het uitgangspunt dat de contractuele arbeidsduur in een maand gelijk is aan het gemiddeld aantal uren per maand in de afgelopen drie maanden. De chauffeur wilde zijn claim baseren op de drie maanden vóór corona, omdat de uren in die maanden representatief zouden zijn.
Werkgever adviseerde urenaanbod af te wijzen
De kantonrechter oordeelde dat de werknemer niet – met een beroep op het rechtsvermoeden arbeidsomvang – met terugwerkende kracht extra loon kon vorderen over een periode waarvoor hij bewust twee urenaanbiedingen van de werkgever had afgewezen en waarin hij niet extra had gewerkt. Zijn verzoek werd voor de periode tot 30 april 2021 daarom afgewezen. Dat de werkgever de werknemer telefonisch zou hebben geadviseerd om het eerste urenaanbod niet te accepteren omdat hij dan op andere standplaatsen en tijden zou kunnen worden ingezet, maakte geen verschil. De rechter vond het juist positief dat de werkgever op de mogelijke consequenties van de keuze had gewezen. Voor de periode vanaf 30 april 2021 kon de werknemer wel terugvallen op het rechtsvermoeden arbeidsomvang. Bovendien vond de rechter het redelijk om de gemiddelde arbeidsduur hierbij te berekenen over de drie maanden die voorafgingen aan de coronabeperkingen.
Rechtbank Overijssel, 13 december 2022, ECLI (verkort): 3768