U bent hier

OR & Medezeggenschap
Kabinet wil kosten rechtsgang voor mkb verlagen

Kabinet wil kosten rechtsgang voor mkb verlagen

Het kabinet wil op termijn het mes zetten in de zogeheten griffierechten. Dit is een bedrag dat betaald moet worden om een procedure bij de rechter te kunnen voeren. Het voorstel is om de griffierechten met ingang van 2024 met 25% te verlagen.

Om een zaak in behandeling te laten nemen door de rechter (infographic) moet een burger of ondernemer eerst griffierechten betalen. Dit is in feite een bijdrage in de kosten voor de procedure. Het griffierecht bestaat alleen voor zaken bij de civiele rechter (zaken tussen organisaties, ondernemingen en/of burgers) en de bestuursrechter (zaken waarin een overheidsinstantie partij is). Het strafrecht kent geen griffierecht.

Griffierecht kan drempel zijn voor rechtszaak

Hoe hoog het griffierecht voor een procedure is, varieert (zie de tabel onderaan dit bericht). Het hangt onder meer af van de soort procedure, het financiële belang van de zaak en of het gaat om een natuurlijk persoon (burgers maar ook bijvoorbeeld ondernemers met een eenmanszaak) of om een rechtspersoon, zoals een bv.
De griffierechten zorgen er aan de ene kant voor dat partijen eerst goed afwegen of zij wel echt naar de rechter willen stappen. Maar de verplichte betaling kan ook een drempel opwerpen om een zaak te starten. Zo betaalt een bv voor het starten van een belastingzaak € 365 griffierecht. De rechter kan oordelen dat de tegenpartij dit bedrag uiteindelijk moet vergoeden, maar dat is niet zeker. Bij relatief kleine vorderingen loont dat dus niet echt.

Verlaging griffierechten, ook voor WHOA

Het kabinet stelt daarom voor om met ingang van 2024 de bedragen voor de meeste griffierechten met 25% te verlagen. Bij civiele zaken geldt de verlaging niet voor vorderingen van meer dan € 100.000. De verlaging is namelijk bedoeld om de toegang tot de rechter te verbeteren, en bij vorderingen van die omvang speelt het griffierecht maar een kleine rol, aldus het kabinet. In het bestuursrecht geldt de verlaging wel voor alle zaken, dus ook voor belastingzaken (toolbox).
Verder zit er een fikse verlaging in het vat voor het griffierecht in zaken die samenhangen met de WHOA (Wet homologatie onderhands akkoord). Dankzij de WHOA (artikel) kan een onderneming in zwaar weer makkelijker een akkoord sluiten met schuldeisers. Vervolgens moet de rechter dit akkoord bekrachtigen (‘homologeren’). Het standaard griffierecht voor een verzoek tot homologatie voor rechtspersonen bedraagt momenteel € 5.737 en dit kan oplopen tot € 8.519 bij omvangrijke vorderingen. Het kabinet wil dit bedrag verlagen naar € 676 (bedrag 2022). Dit zou de drempel voor mkb’ers flink moeten verlagen. Over het Wetsvoorstel verlaging griffiekosten is inmiddels een internetconsultatie gestart, die nog loopt tot en met 15 september 2022.

Tarieven griffierechten 2022

Het volledige overzicht van griffierechten vindt u op de website van De Rechtspraak, maar in de tabel hieronder staan de tarieven voor belastingzaken. Ter verduidelijking: ‘beroep’ bij de rechtbank wil zeggen dat u de zaak aan de rechter voorlegt nadat een overheidsorgaan – in dit geval de Belastingdienst – uw bezwaar heeft afgewezen. Als u vervolgens niet tevreden bent met de uitkomst, kunt u nog in beroep bij het gerechtshof. Een voorlopige voorziening is een verzoek om een voorlopige beslissing van de rechter in spoedeisende zaken. 

Griffierechten 2022 in belastingzaken
  Rechtbank Gerechtshof
Beroep of verzoek om voorlopige voorziening door natuurlijke personen € 50 € 136
Beroep of verzoek om voorlopige voorziening door natuurlijke personen in specifieke belastingzaken (o.a. dividendbelasting, BTW, BPM) € 184 € 274
Beroep of verzoek om voorlopige voorziening door rechtspersonen € 365 € 548

NB: Onder natuurlijke personen vallen naast burgers ook ondernemers voor de inkomstenbelasting (IB-ondernemers) die geen rechtspersoonlijkheid hebben, zoals zzp’ers met een eenmanszaak. IB-ondernemers met een vennootschap onder firma of een commanditaire vennootschap, hebben wél rechtspersoonlijkheid en vallen dus in de onderste regel van de tabel.