U bent hier

Onderneming & Administratie
100% loondoorbetaling in vakantie van zieke werknemer

100% loondoorbetaling in vakantie van zieke werknemer

Een werknemer kan tijdens een periode van ziekte minder loon ontvangen, maar als hij op vakantie gaat, behoort hij 100% van zijn ‘normale’ loon te ontvangen. Dat heeft het Europese Hof van Justitie verhelderd in een recent arrest.

Een ambtenaar van de Nederlandse Belastingdienst raakte eind 2015 deels arbeidsongeschikt. In het eerste jaar van ziekte kreeg hij zijn bezoldiging voor 100% doorbetaald. In het tweede jaar ontving hij voor de uren waarvoor hij arbeidsongeschikt was verklaard 70% van de bezoldiging. Voor de overige uren had hij recht op 100% van de bezoldiging.
In het tweede ziektejaar ging de ambtenaar een aantal weken op vakantie (toolbox). Zijn beloning werd daarbij niet aangepast; ook tijdens de vakantie kreeg hij een combinatie van 70% en 100% van de bezoldiging. Hij was het daar niet mee eens en startte een procedure bij Rechtbank Overijssel.

Rechtbank vraagt Europese Hof om oordeel

De rechter oordeelde dat de bezoldiging moest worden gebaseerd op de bezoldiging in het arbeidstijdvak dat voorafging aan de vakantie. Maar om zeker te zijn van een juiste toepassing van de Europese arbeidstijdenrichtlijn – waarin het recht op vakantiedagen met behoud van loon is opgenomen – klopte de rechtbank aan bij het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU).

Volledig loon stimuleert opname van vakantie

Kort gezegd oordeelde het hof dat een arbeidsongeschikte werknemer tijdens de vakantiedagen recht heeft op 100% van zijn reguliere loon. De werkgever mag niet wegens arbeidsongeschiktheid in het voorafgaande arbeidstijdvak een lager loon toepassen in de vakantie. Een lager loon tijdens vakantie kan het voor de werknemer minder aantrekkelijk maken om vakantiedagen op te nemen en dat is nou juist niet de bedoeling van de Europese richtlijn. De richtlijn moet bevorderen dat een werknemer ter bescherming van zijn gezondheid daadwerkelijk rust kan nemen naast zijn werk.
Hof van Justitie van de Europese Unie, 9 december 2021, ECLI (verkort): 987