Inperking instemmingsrecht OR en PVT op komst
In het wetsvoorstel Tijdelijke wet verbreding inzet coronatoegangsbewijzen van demissionair minister De Jonge van Volksgezondheid, Welzijn en Sport staat een opvallende passage over het instemmingsrecht van de ondernemingsraad (OR). De OR zou geen instemmingsrecht hebben bij de invoering van coronatoegangsbewijzen op de werkvloer of bij de invoering van alternatieve maatregelen.
Onlangs stuurde demissionair minister De Jonge van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het wetsvoorstel Tijdelijke wet verbreding inzet coronatoegangsbewijzen (pdf) naar de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel moet het mogelijk maken om in diverse sectoren het coronatoegangsbewijs verplicht te stellen. Dit gaat om de sectoren cultuur, evenementen, jeugdactiviteiten, horeca en sport, het beroepsonderwijs, hoger onderwijs en de overige sectoren. In het wetsvoorstel benoemt de minister het verkrijgen van instemming van de OR als een complicerende en mogelijk vertragende factor. Om de invoering van het verplichte coronatoegangsbewijs soepel en vlot te laten verlopen, stelt de minister daarom dat het instemmingsrecht van de medezeggenschap niet van toepassing is.
Werkgevers hebben nog enige ruimte voor maatwerk
Voor werkgevers in die ‘overige sectoren’ geldt dat zij óf het coronatoegangsbewijs moeten invoeren óf alternatieve maatregelen moeten treffen om de veiligheid op de werkvloer te kunnen waarborgen. De opties voor die alternatieve maatregelen zijn vastgelegd in een ministeriële regeling die de Tweede Kamer nog moet goedkeuren. Die regeling geeft werkgevers echter nog enige vrijheid bij het bepalen van de invulling van die alternatieve maatregelen. Zo is er ruimte voor maatwerk en kunnen ze bijvoorbeeld onderscheid maken voor arbeidsplaatsen, werkzaamheden en voor werknemers die veel of juist weinig contact hebben met klanten. Ook is er onderscheid mogelijk per regio of gemeente.
Instemming OR en PVT zou niet vereist zijn
Hoewel het bij de invoering van die alternatieve maatregelen dus gaat om een regeling voor arbeidsomstandigheden, stelt de minister dat het dan níet gaat om een voorgenomen besluit waarvoor instemming van de OR of de personeelsvertegenwoordiging (PVT) vereist is. Die verplichting zoals vastgelegd in artikel 27, lid 1d van de Wet op de ondernemingsraden (WOR), zou niet gelden omdat de alternatieve maatregelen rechtstreeks voortvloeien uit de ministeriële regeling. Het instemmingsrecht van de medezeggenschap in het onderwijs wat betreft de invoering van coronamaatregelen, is vastgelegd in artikel 58ra, lid 4a1 van de Wet publieke gezondheid (Wpg). In artikel 58ra, lid 4a2 verwijst de Wpg naar het instemmingsrecht zoals vastgelegd in artikel 27 WOR. Demissionair minister De Jonge heeft een wetsvoorstel om de Wpg aan te passen (pdf) en lid 4 geheel te schrappen ingediend bij de Tweede Kamer. Gaan de Tweede en de Eerste Kamer akkoord met de wetsvoorstellen van minister De Jonge, dan vervalt binnen diverse sectoren dus het instemmingsrecht van de medezeggenschap bij de toepassing en invoering van coronamaatregelen op de werkvloer. De actuele status van de wetsvoorstellen vindt u op
OR kan tóch invloed uitoefenen op coronabeleid werkgever
Ook zonder het instemmingsrecht is de medezeggenschap echter nodig om de belangen van werknemers te behartigen. Ondernemingsraden en PVT’en doen er dus goed aan om over de invoering en toepassing van coronamaatregelen binnen de organisatie in gesprek te blijven met de bestuurder en zo tóch invloed uit te oefenen. De OR kan bovendien op basis van het initiatiefrecht (artikel 23, lid 3 WOR) concrete voorstellen doen aan de bestuurder en hem zo ongevraagd adviseren. De bestuurder is verplicht om het voorstel minimaal één keer met de OR te bespreken tijdens een overlegvergadering. Hierna moet de bestuurder de OR zo snel mogelijk schriftelijk én onderbouwd informeren over zijn besluit.