Werkgever mag aanvraag voor 4,5 week vakantie niet afwijzen
Een werkgever mag een vakantieverzoek van een werknemer niet weigeren, tenzij de vakantie leidt tot een dusdanig ernstige verstoring van de bedrijfsvoering dat het belang van de werknemer daar niet tegen opweegt. In een kort geding delfde een werkgever het onderspit.
Een werknemer had een vakantieaanvraag ingediend voor 4,5 week in de zomervakantie, waarbij hij zijn werkgever de keuze uit drie mogelijke periodes gaf. De werkgever wees het verzoek af per mail. Vanwege de coronacrisis en de daardoor verslechterde financiële situatie had de werkgever eerder aan alle werknemers een voorstel gedaan voor een aangepast vakantierooster. Hierin werd de werknemers gevraagd hun vakantie in bepaalde weken in te plannen en te beperken tot maximaal drie weken. De productie zou hierdoor zo min mogelijk worden verstoord. Dat moest leiden tot snellere positieve resultaten, waarmee nieuwe reorganisaties konden worden voorkomen. Op de eiser na gingen alle werknemers akkoord met dit voorstel.
Ernstige gevolgen voor bedrijfsvoering en financiële situatie
De werkgever stelde dat veel werknemers aan hun toestemming de voorwaarde hadden verbonden dat deze vakantieregeling voor álle werknemers zou gelden en er geen uitzondering zou worden gemaakt. De werkgever vreesde dan ook dat bij een eventuele uitzondering voor de werknemer andere werknemers hun vakantie ook zouden willen verlengen of aanspraak zouden maken op financiële compensatie. Dit zou volgens de werkgever leiden tot ernstige gevolgen voor de bedrijfsvoering en daarmee de financiële bedrijfssituatie. De werknemer was het hier niet mee eens en stapte naar de rechter.
Noodzaak afwijzing vakantieaanvraag niet aannemelijk
De kantonrechter oordeelde dat het niet aannemelijk was dat de werkgever, om weer financieel gezond te worden, niet anders kon dan alle vakanties langer dan drie weken te weigeren. In de memo met het voorstel voor het aangepaste vakantierooster (artikel) stond niets over een noodzaak, maar vermeldde de werkgever juist dat het een wens was en dat vakanties ‘bij voorkeur’ maximaal drie weken zouden duren. Ook vond de rechter dat de werkgever onvoldoende had onderbouwd welk probleem er precies zou ontstaan als de vakantieaanvraag zou worden goedgekeurd en in welke weken dit tot onoverkomelijke bezettingsproblemen zou leiden. Bovendien was de aanvraag niet in strijd met de vakantieregels van de organisatie en werden soortgelijke verzoeken in het verleden gehonoreerd.
Nieuwe inventarisatie bij meer aanvragen voor lange vakantie
De rechter verplichtte de werkgever de vakantieaanvraag van de werknemer goed te keuren. Wel gaf de rechter aan dat als er deze zomer toch een groot aantal collega’s aanspraak maken op een langere vakantie, er een nieuwe inventarisatie gemaakt moet worden. De werkgever heeft dan alsnog de mogelijkheid om in overleg met de werknemer het vastgestelde tijdvak van de vakantie te wijzigen als een aantoonbaar ernstige verstoring van de bedrijfsvoering dreigt.
Rechtbank Midden-Nederland, 30 juni 2021, ECLI (verkort): 3601