U bent hier

Onderneming & Administratie
Rechter kraakt box 3-heffing ‘nieuwe stijl’

Rechter kraakt box 3-heffing ‘nieuwe stijl’

Het nieuwe systeem voor de heffing op spaargeld en beleggingen is onredelijk en discriminerend, zo oordeelt de rechtbank in Groningen. Maar de rechter kan dat niet oplossen, dat is aan de wetgever. En dus blijft de belastingplichtige in deze zaak voorlopig met lege handen achter.

Deze zaak is het zoveelste hoofdstuk in de juridische strijd tegen de heffing in box 3 van de inkomstenbelasting. Voor die heffing rekent de Belastingdienst namelijk met fictieve rendementen. En hoewel die de afgelopen jaren flink op de schop zijn genomen, blijft de luide kritiek dat de veronderstelde rendementen op spaargeld onhaalbaar zijn.

Onderscheid in heffing op sparen en beleggen

Om de juridische procedures in goede banen te leiden, zijn uit de massa’s bezwaren een aantal zaken uitgekozen voor de ‘massaal bezwaar’-procedure. In deze zaak ging het om de heffing in de jaren 2017 en 2018. Juist in 2017 is de heffing in box 3 flink veranderd. Sindsdien wordt er namelijk onderscheid gemaakt tussen een rendement op beleggingen en op spaargeld. Wel is er een vaste verhouding tussen die twee (infographic). Bij vermogens tot € 50.000 (boven het vrijgestelde vermogen van € 50.000) valt twee derde onder het ‘spaartarief’ van 0,03% in 2021 en een derde onder het beleggingstarief van 5,69%.
De rechter in deze zaak moest beoordelen of dat systeem ‘nieuwe stijl’ in strijd is met het discriminatieverbod uit het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). En hoewel de overheid best veel vrijheid heeft bij het heffen van belastingen, is de huidige heffing volgens de rechtbank wel degelijk discriminerend.

‘Onredelijk hoge belastingdruk’ voor spaarders

De rechter sloeg de wetsgeschiedenis er eens op na en concludeerde dat de wetgever wist dat de rendementen op beleggen en sparen heel verschillend zijn. En zij wist ook dat 40% van de belastingplichtigen in box 3 alleen maar spaargeld had. Om dan toch voor álle belastingplichtigen te veronderstellen dat hun vermogen op dezelfde manier verdeeld is tussen beleggen en sparen is volgens de rechtbank onredelijk. De inspecteur kwam met het argument dat het stelsel zo eenvoudig blijft en dat de mogelijkheden om met vermogen te schuiven om de belastingheffing te verlagen zo ingedamd worden. Maar dat vond de rechter geen rechtvaardiging om de groep met alleen spaargeld te confronteren ‘met een onredelijk hoge belastingdruk’. Ook bij andere heffingspercentages of een ander vrijgesteld vermogen in box 3 was de rechter niet tot een ander oordeel gekomen. Het probleem zit ‘m namelijk in de veronderstelde vermogensmix, die voor een te grote groep pure spaarders te veel afwijkt van de werkelijkheid.

Wetgever zou fout in heffing moeten oplossen

De belastingplichtige in deze zaak schoot in financiële zin nog niet zo veel op met dat oordeel. Want de rechter kon ‘het discriminatoire karakter van de heffing’ niet ongedaan maken. Dat is aan de wetgever. Daarom werden de beroepen ongegrond verklaard. Vraag is nu hoe het verder gaat met deze zaak. Het idee van de massaalbezwaarprocedure is namelijk wel dat de zaak uiteindelijk bij de hoogste rechter beland. In dat licht is het saillant dat de advocaat-generaal van de Hoge Raad eerder ook concludeerde dat de heffing over 2017 ‘stelselmatig discrimineert’.
Rechtbank Noord-Nederland, 2 augustus 2021, ECLI (verkort): 3208