Vorming fiscale eenheid voor de BTW loopt stuk
Ondernemingen die een fiscale eenheid voor de BTW willen vormen moeten op verschillende vlakken met elkaar ‘verweven’ zijn. En niet bij elke samenwerking is dat zomaar het geval, zo blijkt uit een zaak bij de rechtbank in Breda.
Het vormen van een fiscale eenheid voor de BTW heeft voordelen en nadelen (artikel). De Belastingdienst ziet de ondernemingen in de eenheid als één belastingplichtige. Daardoor kunnen zij onderling zonder BTW handelen. Nadeel is dat alle ondernemingen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de belastingschulden van de fiscale eenheid.
Fiscale eenheid voor de BTW gaat ‘automatisch’
Ondernemingen die een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting willen vormen, moeten daar zelf om vragen bij de fiscus. Voor de BTW hoeft dat niet. Zodra er aan de voorwaarden is voldaan, ontstaat er automatisch (‘van rechtswege’) een fiscale eenheid. Voor het vormen van een fiscale eenheid voor de BTW moeten de ondernemingen verweven zijn op financieel, organisatorisch en economisch vlak. Van financiële verwevenheid tussen bv’s is bijvoorbeeld sprake als meer dan 50% van de aandelen van elke vennootschap in handen is van één partij. Ondernemingen zijn organisatorisch verweven als ze hetzelfde bestuur hebben of als de leiding van het ene onderdeel ‘feitelijk ondergeschikt’ is aan de leiding van het andere onderdeel.
Fiscale eenheid op last van inspecteur verbroken
In de zaak bij de rechtbank in Breda liep het verzoek om een fiscale eenheid voor de BTW te mogen vormen stuk op de organisatorische verwevenheid. In dit geval ging het om een schoonmaakbedrijf en een ziekenhuis die samen een joint venture hadden opgericht. Die joint venture ging onder meer schoonmaakwerk doen voor het ziekenhuis. Het ziekenhuis hield 51% van de aandelen, het schoonmaakbedrijf 49%. Aanvankelijk keurde de inspecteur het vormen van een fiscale eenheid tussen de joint venture en het ziekenhuis goed. Maar later kwam hij daar op terug. Dat betekende dat de fiscale eenheid per 1 juli 2014 verbroken werd. Maar ook na die tijd bleven de partijen als een fiscale eenheid handelen. Dat kwam de joint venture op een naheffingsaanslag voor de BTW te staan, die zij aanvocht bij de rechter.
Geen organisatorische verwevenheid
De rechtbank moest dus beoordelen of de ondernemingen zo verweven waren dat zij ook na 1 juli 2014 een eenheid mochten vormen. Er was volgens de rechter wel sprake van financiële verwevenheid, maar niet van organisatorische verwevenheid. De ondernemingen hadden aangevoerd dat de leiding van de joint venture feitelijk ondergeschikt was aan de leiding van het ziekenhuis. Maar dat was volgens de rechter niet het geval, omdat het ziekenhuis op zijn beurt te afhankelijk was van de medewerking van het schoonmaakbedrijf voor het nemen van belangrijke besluiten. De naheffingsaanslag bleef daarom in stand.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13 juli 2021, ECLI (verkort): 3550