Hoofddoek verbieden op werk kan alleen met goede reden
Om neutraal over te komen mag een werkgever door middel van interne regels een werknemer verbieden religieuze uitingsvormen zoals een hoofddoek te dragen op het werk. Dat heeft het Europese Hof van Justitie geoordeeld. Wel zijn daar een aantal voorwaarden aan verbonden.
Het Hof werd gevraagd zich te buigen over twee zaken waarin het Duitse werkneemsters was verboden islamitische hoofddoeken te dragen omdat hun werkgevers neutraliteit wilden uitstralen. De vraag was of interne organisatieregels die werknemers verbieden zichtbare uitingsvormen van politieke, levensbeschouwelijke of religieuze overtuigingen te dragen, zorgen voor directe of indirecte discriminatie op grond van godsdienst of overtuiging. De zaak borduurde voort op een eerdere uitspraak van het Hof in 2017.
Onaangenaam voor werknemer
Het Hof erkende dat een verbod onaangenaam kan zijn voor de betreffende werknemers, maar oordeelde dat het geen discriminatie is als de interne regel geldt voor alle uitingen van alle werknemers. Dat betekent dat er geen onderscheid in persoon of religie wordt gemaakt en dat elke uiting, hoe groot of klein ook, onder dit verbod moet vallen. In dit specifieke geval werd dit bevestigd doordat de werkgever ook van een werknemer met een religieus kruis eiste dit af te doen.
Bewijslast ligt bij de werkgever
Ook onderzocht het Hof of een intern verbod gerechtvaardigd is door de wens van de werkgever om een neutraal beleid te voeren. Bijvoorbeeld om sociale conflicten te vermijden en zich neutraal op te stellen tegenover de klanten. Het Hof oordeelde dat dit het geval kan zijn, maar stelde daaraan wel een aantal voorwaarden. Zo moet de werkgever bewijzen dat een niet neutraal voorkomen van een werknemer nadelige gevolgen heeft voor zijn organisatie. Het ingestelde verbod mag niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is.
Het Hof benadrukt dat nationale bepalingen die de godsdienstvrijheid beschermen, meegewogen mogen worden door de afzonderlijke lidstaten van de Europese Unie (EU) en hun rechterlijke instanties. Dat betekent dat de beslissing van het Hof in deze zaak per land tot op zekere hoogte vrij interpreteerbaar is. In het verleden heeft in Nederland het College voor de Rechten van de Mens weleens een uitspraak gedaan over dit thema, bijvoorbeeld in een kwestie bij de Nationale Politie.
Europese Hof van Justitie, 15 juli 2021, C-804/18 en C-341/19