U bent hier

Onderneming & Personeel
Seksuele intimidatie is actiepunt voor OR

Seksuele intimidatie is actiepunt voor OR

Ongeveer twee miljoen vrouwen in Nederland krijgen op het werk te maken met seksueel grensoverschrijdend gedrag, blijkt uit onderzoek van vakbond CNV. De ondernemingsraad (OR) doet er goed aan de klachten te inventariseren en met de bestuurder naar een oplossing te zoeken.

Bijna 1 op de 3 vrouwen heeft op het werk te maken gehad met aanranding of een andere fysieke vorm van seksuele intimidatie. Bijna twee derde van de werkende vrouwen (60%) krijgt daarnaast weleens te maken met gesis, seksueel getinte opmerkingen of bijvoorbeeld schunnige taal op de werkvloer. Bij werkende mannen ligt dit percentage beduidend lager: bijna 1 op de 5 (18%) ervaart zulk ongewenst gedrag op de werkvloer. Dit blijkt uit onderzoek van Maurice de Hond in opdracht van CNV onder 2.700 werkende mannen en vrouwen in Nederland. Dit zou betekenen dat ongeveer de helft van de vrouwen, zo’n 2 miljoen, op het werk te maken krijgt met ongewenst seksueel gedrag. Dat is opvallend meer dan de cijfers die ArboNed eerder publiceerde over ongewenst gedrag en een belangrijk actiepunt voor de OR. 

OR moet bij bestuurder aandringen op beleid om seksuele intimidatie tegen te gaan

De Arbowet beschouwt seksuele intimidatie als een vorm van psychosociale arbeidsbelasting (PSA). De werkgever is verplicht om de aard en omvang van dit risico in kaart te brengen en op te nemen in de risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E). Ook moet hij beleid ontwikkelen om seksuele intimidatie tegen te gaan. De OR heeft instemmingsrecht op (de organisatie van) de RI&E en het bijbehorende plan van aanpak. 
De OR kan er bij de bestuurder op aandringen dat hij de aard en omvang van seksuele intimidatie inventariseert en met een adequaat plan van aanpak komt. De OR moet immers bevorderen dat de bestuurder zorgt voor gezonde en veilige arbeidsomstandigheden (artikel 28, lid 1 WOR). Daarnaast moet de OR de achterban beschermen tegen discriminatie in de organisatie en de gelijke behandeling van mannen en vrouwen bevorderen (artikel 28, lid 3 WOR). De OR kan ook bij de eigen achterban navraag doen om mogelijke seksuele intimidatie in de organisatie in kaart te brengen.

Organisatie moet protocol ongewenst gedrag opstellen

Om inzicht te krijgen in de ernst van het probleem, is het van belang dat vrouwen die te maken krijgen met seksuele intimidatie, dit melden bij het management. Dat gebeurt vaak niet in de praktijk, blijkt uit het onderzoek van CNV. Ruim een kwart van de respondenten gaf aan dat zij hun klachten niet op het werk hebben besproken. Bijna de helft (41%) van de vrouwen stapte hiermee niet naar een vertrouwenspersoon en een kwart wist überhaupt niet waar ze met hun klachten terecht kunnen. Goede communicatie over ongewenst gedrag op de werkvloer is dus een belangrijk aandachtspunt voor werkgevers.
De OR kan ook zijn initiatiefrecht (artikel 23, lid 3 WOR) gebruiken en de bestuurder adviseren om een gedragscode of protocol ongewenst gedrag op te stellen en te verspreiden binnen de organisatie. Hierin moet duidelijk staan wanneer er sprake is van ongewenst gedrag, waar de slachtoffers met hun klachten terecht kunnen en wat de sancties zullen zijn. De OR heeft soms instemmingsrecht op zo’n gedragscode.

Aanstellen vertrouwenspersoon wordt mogelijk verplicht

Het aanstellen van een vertrouwenspersoon (tool) is niet verplicht, maar daar komt mogelijk verandering in. Tweede Kamerlid Renkema (GroenLinks) diende in oktober 2020 een initiatiefwetsvoorstel in om de vertrouwenspersoon in iedere organisatie verplicht te stellen. Carlijn van der Wild licht dit toe in 1 minuut: