Fiscale eenheid voor de BTW vormen kan ook nog achteraf
Ondernemingen die samen een fiscale eenheid voor de BTW willen vormen kunnen dat óók met terugwerkende kracht doen. Daarvoor is het niet nodig dat de ondernemingen destijds al als fiscale eenheid werkten, oordeelt de rechtbank in Den Haag.
De Belastingdienst merkt ondernemingen in een fiscale eenheid voor de BTW aan als één belastingplichtige. Dit heeft als voordeel dat de groepsleden onderling zonder BTW kunnen handelen. Nadeel is overigens dat alle ondernemingen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor belastingschulden van de eenheid (artikel).
Fiscale eenheid voor de BTW ontstaat bij ‘verwevenheid’
Ondernemingen die een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting (VPB) willen vormen, moeten dat actief aanvragen bij de fiscus. Maar voor de BTW hoeft dat niet. Zodra er sprake is van ‘verwevenheid’ op financieel, organisatorisch én economisch vlak ontstaat er automatisch (‘van rechtswege’) een fiscale eenheid.
Vanwege deze regeling kan een fiscale eenheid voor de BTW ontstaan zonder dat de groepsleden daar actief om vragen. Dat de eenheid ontstaat is juridisch gezegd ‘niet afhankelijk van de wil van partijen’. Dit staat los van het tijdstip waarop de ondernemingen verzoeken om een fiscale eenheid te mogen vormen (tool) en ook van het tijdstip waarop de inspecteur beslist op dat verzoek.
Terugwerkende kracht tot 2014 toegekend
Daarover struikelde de inspecteur in deze zaak bij de Haagse rechter. Het ging hier om de vraag of een vennootschap onder firma (vof) kon worden toegevoegd aan een fiscale eenheid voor de BTW. En dan met terugwerkende kracht tot september 2014. Dat leverde namelijk aardig wat aftrekbare BTW op. De inspecteur voerde aan dat dit niet kon, omdat de ondernemingen in het verleden niet als fiscale eenheid voor de BTW hadden gewerkt.
Maar de rechter ging daar niet in mee. Het enige criterium voor het ontstaan van de fiscale eenheid was of de ondernemingen nauw verbonden waren. Volgens de rechter was daar al in 2014 aan voldaan. Daarbij maakte niet uit dat de partijen sinds die tijd niet als fiscale eenheid hadden gewerkt, bijvoorbeeld omdat zij nog apart BTW-aangifte (toolbox) hadden gedaan. Zij konden gewoon met terugwerkende kracht een beroep doen op de fiscale eenheid. De naheffingsaanslagen gingen daarom van tafel en de fiscale eenheid had nog recht op een BTW-teruggaaf van ruim € 7.500.
Rechtbank Den Haag, 25 januari 2021 (publicatiedatum 18 maart 2021), ECLI (verkort): 744