Burn-outklachten vaak door stapeling van oorzaken
Staatssecretaris Van ‘t Wout heeft de Tweede Kamer de conclusies gestuurd van het onderzoek van TNO naar de oorzaken van burn-outklachten onder werknemers, de groepen die in het bijzonder risico lopen en de gevolgen van de klachten. In 2019 rapporteerde rond de 17% van de werknemers burn-outklachten.
Staatssecretaris Van ’t Wout heeft TNO laten onderzoeken waarom burn-outklachten onder werknemers de laatste jaren zo toenemen. De conclusie is dat er meestal een scala aan onderliggende oorzaken voor te noemen is. De ‘stapeling’ van deze oorzaken leidt op den duur in sommige situaties tot burn-outklachten.
Werk is meestal oorzaak van burn-outklachten
Werknemers noemen volgens het rapport werk het vaakst als belangrijke oorzaak. Meer specifiek gaat het dan om werkdruk (tool), de emotionele belasting die het werk met zich meebrengt en een slecht functionerende leidinggevende. Als tweede belangrijke oorzaak noemen werknemers persoonlijkheidskenmerken zoals perfectionisme of een laag zelfbeeld. De derde oorzaak wordt gevormd door privéproblemen.
Uit zichzelf noemden werknemers maar zelden maatschappelijke oorzaken. TNO moest hier echt over doorvragen, en dan werden factoren genoemd als het gevoel permanent beschikbaar te moeten zijn, opgejaagdheid, flexibilisering en verzakelijking. Als risicosectoren komen vooral zorg, onderwijs, ICT en industrie naar voren.
Preventie kan klachten voorkomen
TNO vroeg werknemers ook wat naar hun idee de belangrijkste manier was om burn-outklachten te voorkomen. Zij noemden massaal preventie. De leidinggevende heeft hierbij een sleutelrol: hij moet uit zichzelf signaleren, luisteren en iets met de informatie doen. Dit zal alleen succesvol kunnen zijn als dit binnen de organisatie ondersteund wordt en het geen taboe is om psychische klachten te hebben. Werknemers kijken ook naar zichzelf. Ze weten dat ze op tijd aan hun leidinggevende moeten melden dat ze problemen ondervinden en dat ze ook de tijd moeten nemen om tot rust te komen. Verder zien ze hierin ook een rol voor arboprofessionals zoals de preventiemedewerker en de bedrijfsarts.