Gebonden aan vaststellingsovereenkomst met de fiscus?
Een belastingplichtige kan met de inspecteur een vaststellingsovereenkomst sluiten. Daar wordt dan in vastgelegd hoe een belastinggeschil afgewikkeld gaat worden. Beide partijen zijn daar dan aan gebonden. Maar in de formulering van de overeenkomst kan nog wel ruimte zitten, laat een uitspraak van het hof in Arnhem zien.
Een vaststellingsovereenkomst is een middel om duidelijkheid te scheppen voor zowel de belastingplichtige als de inspecteur. Ondernemers en fiscus verschillen nogal eens van mening over posten in de aangifte. Dat valt natuurlijk via de rechter op te lossen, maar dat is kostbaar. Daarom kunnen de partijen ook een compromis sluiten en dat vastleggen in een vaststellingsovereenkomst.
Vaststellingsovereenkomst legt aflossing vast
Dat was ook het geval in deze zaak, die draaide om een directeur-grootaandeelhouder (dga) van een bv. Die bv had eind 2001 vorderingen op de dga van in totaal bijna € 2,7 miljoen, terwijl de dga voor een deel van dat bedrag geen zekerheden had gesteld. De inspecteur en de dga sloten in 2005 een vaststellingsovereenkomst in verband met die vordering. Volgens die overeenkomst moest de dga een deel van de vordering binnen vijf jaar wegwerken, bijvoorbeeld door een aflossing. De inspecteur op zijn beurt zou in die vijf jaar dat deel van de vordering niet aanmerken als belaste winstuitdeling. Als de afspraken na vijf jaar niet waren nagekomen, moest de dga hierover alsnog afrekenen in box 2 van de inkomstenbelasting.
Hof ziet gebondenheid anders dan rechtbank
Maar gedurende die vijf jaar liep het bedrag van de vorderingen alleen maar verder op. De dga verklaarde dat hij door ‘tegenslag, fouten en pech bij zijn zakelijke activiteiten’ niet in staat was geweest om verder af te lossen. De inspecteur vond eigenlijk dat de afspraken uit de vaststellingsovereenkomst nagekomen moesten worden. Maar hij toonde zich bereid om alsnog tot een compromis te komen. Ondanks overleg kwamen de partijen niet tot een akkoord. De inspecteur legde alsnog navorderingsaanslagen voor de inkomstenbelasting op en de zaak kwam uiteindelijk voor de rechter.
De inspecteur betoogde dat beide partijen de gevolgen van de vaststellingsovereenkomst niet wilden en er daarom niet aan gebonden waren. In tegenstelling tot de rechtbank ging het gerechtshof niet mee in die redenering. Dat de partijen bij het aflopen van de overeenkomst nog in overleg waren, wil niet zeggen dat zij daar niet meer aan gebonden waren.
Bedoeling partijen met afspraken ook van belang
Na bestudering van de tekst concludeerde het hof dat er nergens in stond dat de inspecteur na vijf jaar ook verplicht was om direct een winstuitdeling te gaan belasten. Bij de uitleg van de overeenkomst was ook van belang wat partijen ermee hadden bedoeld en wat de verwachtingen waren over en weer. Uit de correspondentie leidde het hof af dat de partijen ruimte wilden houden om na vijf jaar de afspraken nog nader in te vullen. Het aflopen van de vaststellingsovereenkomst had dus niet als direct gevolg dat er een winstuitkering werd belast. Maar dat nam niet weg dat de inspecteur volgens het hof inderdaad de jaarlijkse stijging van de schuld als winstuitdeling mocht aanmerken.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23 juli 2019 (publicatiedatum 9 augustus 2019), ECLI (verkort): 5971