Investeringsplannen cruciaal voor vormen reserve
Ondernemingen kunnen winst op de verkoop van een bedrijfsmiddel onderbrengen in een herinvesteringsreserve. Met dat geld kunnen ze dan later weer een nieuwe machine of nieuw pand aanschaffen. Dan moet de onderneming alleen wel kunnen laten zien dat zij steeds van plan is geweest om het geld in nieuwe bedrijfsmiddelen te steken.
Door het geld apart te zetten in een herinvesteringsreserve (HIR) hoeft de onderneming nog niet direct belasting af te tikken over de verkoopwinst. Voor de HIR gelden een aantal voorwaarden (tool). Zo mag de reserve maximaal drie jaar bestaan. Anders moet de bv het bedrag alsnog bij de winst tellen en er dus vennootschapsbelasting (VPB) over betalen.
Voornemen niet onderbouwd, vindt inspecteur
Als de bv het geld niet direct investeert in een nieuw bedrijfsmiddel (e-learning), is bovendien de eis dat er een ‘investeringsvoornemen’ moet zijn. De onderneming moet aantonen dat dit voornemen onafgebroken aanwezig is geweest. Om deze eis aan een HIR draaide het in een recente zaak voor de rechtbank in Arnhem. Een bv had in 2007 een fabriekspand verkocht, en van de boekwinst van ruim € 700.000 werd bij de aangifte VPB over 2007 een HIR gevormd. Eind 2010 sloot de bv een overeenkomst om mede van dit geld drie appartementen en een woonhuis te kopen van een gelieerde bv.
De inspecteur stond de vorming van de HIR niet toe. Volgens hem was niet genoeg onderbouwd dat de bv continu een voornemen had om het geld opnieuw te investeren. De koop van de woningen had de bv volgens de inspecteur alleen maar fiscale motieven, omdat de HIR anders de periode van drie jaar zou overschrijden en dus zou vrijvallen.
Reserve komt telkens terug in aangifte VPB
De bv voerde aan dat het voornemen om het geld te herinvesteren was vastgelegd in een besluit van de directie in 2007. Bovendien was de HIR bij elke aangifte VPB van 2007 tot en met 2009 opgenomen én was het geld uiteindelijk daadwerkelijk opnieuw geïnvesteerd. Ook de rechtbank vond dat daarmee voldoende was aangetoond dat de bv steeds het voornemen had gehad om te herinvesteren. De opmerkingen van de inspecteur zouden volgens de rechtbank wel aanwijzingen kunnen zijn voor misbruik van recht (‘fraus legis’, in vaktermen), maar dát had de inspecteur niet aangevoerd.
De rechtbank bepaalde dat de inspecteur de aanslag VPB over 2010 voor de bv moest berekenen op basis van een verlies van ruim € 370.000.
Rechtbank Gelderland, 29 juli 2019, ECLI (verkort): 3436