Fiscus mag niet altijd afroommethode gebruiken
Als directeur-grootaandeelhouder (dga) moet u rekening houden met het gebruikelijk loon. Voor het bepalen van de hoogte van dit gebruikelijk loon past de Belastingdienst vaak de afroommethode toe. Volgens het gerechtshof in Amsterdam moet de fiscus in deze zaak echter aantonen dat het loon in soortgelijke dienstbetrekkingen hoger is.
Bij de afroommethode bepaalt de Belastingdienst de hoogte van het loon van de dga door uit te gaan van de opbrengsten van de onderneming en die dan te verminderen met de kosten, lasten en afschrijvingen. Het gebruikelijk loon stelt de inspecteur dan vast op 70% van de omzet verminderd met de kosten en lasten. In deze zaak stelde de Belastingdienst het gebruikelijk loon ook op deze manier vast. De dga vond echter dat de inspecteur eerst moest aantonen dat het gebruikelijk loon te laag was door te kijken naar het loon bij soortgelijke dienstbetrekkingen.
Opbrengsten afkomstig van directeur
Daarnaast was volgens de dga zijn loon niet te laag gezien de lonen bij de andere werknemers van zijn kantoor. Er was namelijk bij de meest verdienende werknemer geen rekening gehouden met de factor aanmerkelijk belang. De overige omstandigheden waren wel gelijk. De Hoge Raad (9 november 2012, ECLI (verkort): BW4167) gaf in zijn eerdere arrest aan dat de afroommethode niet mogelijk was als de opbrengsten niet geheel afkomstig waren van de werkzaamheden van de directeur. In dit geval ging het om een samenwerkingsverband en kon de inspecteur de afroommethode niet toepassen. Het gerechtshof in Amsterdam moest de zaak nu opnieuw behandelen en de feiten beoordelen.
Loon van andere werknemers
Het gerechtshof vond dat de afroommethode in deze zaak niet mogelijk was. Voor het gebruikelijk loon moest de inspecteur kijken naar het loon van de andere werknemers op zijn kantoor. Hieruit maakte het gerechtshof op dat het salaris niet te laag was. De naheffingsaanslag was dus onterecht.
Gerechtshof Amsterdam, 26 september 2013