Werknemers verliezen wettelijke vakantiedagen per 1 juli 2019
Per 1 juli 2019 vervallen de wettelijke vakantiedagen die werknemers in 2018 hebben opgebouwd. Werkgevers doen er dus goed aan werknemers op tijd te wijzen op het vervallen van hun vakantiedagen.
Sinds 2012 geldt dat wettelijke vakantiedagen een half jaar na het jaar van opbouw vervallen. Bovenwettelijke vakantiedagen verjaren vijf jaar na het jaar van opbouw. Neemt een werknemer vakantiedagen op, dan streept de werkgever de dagen af in volgorde van hun geldigheidsduur. De vakantiedagen die als eerste hun geldigheid verliezen, boekt de werkgever ook als eerste af van het vakantietegoed. De opnamevolgorde ziet er nu als volgt uit:
- Wettelijke vakantiedagen 2018: vervallen per 1 juli 2019
- Bovenwettelijke vakantiedagen 2014: verjaren per 1 januari 2020
- Wettelijke vakantiedagen 2019: vervallen per 1 juli 2020
- Bovenwettelijke vakantiedagen 2015: verjaren per 1 januari 2021
- Bovenwettelijke vakantiedagen 2016: verjaren per 1 januari 2022
- Bovenwettelijke vakantiedagen 2017: verjaren per 1 januari 2023
- Bovenwettelijke vakantiedagen 2018: verjaren per 1 januari 2024
- Bovenwettelijke vakantiedagen 2019: verjaren per 1 januari 2025
Andere opnamevolgorde door onderlinge afspraken
Soms geldt er een andere opnamevolgorde. Zo kan in de cao of arbeidsovereenkomst zijn bepaald dat wettelijke vakantiedagen later vervallen dan een half jaar na het jaar van opbouw. Een vervroegde vervaltermijn is niét toegestaan. De opnamevolgorde kan ook veranderen als een werknemer redelijkerwijs niet in staat is geweest om wettelijke vakantiedagen op te nemen, bijvoorbeeld door ziekte of doordat de werkgever hem geen ruimte bood om met vakantie (tools) te gaan. Voor deze wettelijke vakantiedagen geldt dan de verjaringstermijn van vijf jaar. Verder mag een werkgever bovenwettelijke vakantiedagen tussentijds uitbetalen als dit is afgesproken in de cao of arbeidsovereenkomst. Ze vallen dan logischerwijs ook weg uit de opnamevolgorde.