Fiscus mag keuze maken bij aansprakelijkheid
De Belastingdienst heeft soms de keuze om een bv of een bestuurder aansprakelijk te stellen als aanslagen niet betaald worden. De Hoge Raad heeft recent aangegeven dat de inspecteur bij zijn keuze niet hoeft te kijken naar de meest gunstige regeling.
In deze zaak was een commanditaire vennootschap (cv) opgericht voor de bouw van een appartementencomplex. Beherend vennoot van deze cv was I Beheer bv. De aandelen in deze bv werden voor 50% gehouden door E bv en voor de andere 50% door H bv. X was middellijk bestuurder van de cv. Over het vierde kwartaal 2008 diende de cv wel een aangifte BTW in voor een bedrag van € 56.257, maar betaalde die uiteindelijk niet. Op 25 februari 2009 legde de inspecteur een naheffingsaanslag op. De cv kon die aanslag niet betalen en meldde deze betalingsonmacht op 7 april 2009.
De regelingen voor aansprakelijkheid staan los van elkaar
De Belastingdienst stelde uiteindelijk de bestuurder hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de naheffingsaanslag (op basis van artikel 33 Invorderingswet). De bestuurder ging naar de rechter, omdat deze aansprakelijkheid erg nadelig voor hem uitpakte. De fiscus kon namelijk ook artikel 36b Invorderingswet toepassen. In dat geval was eerst I Beheer bv aansprakelijk en vervolgens pas de bestuurder. Het grote voordeel van artikel 36b was dat de bestuurder gebruik kon maken van de zogenoemde meldingsregeling. Dit hield in dat de aansprakelijkheidstelling was te voorkomen bij tijdige melding van betalingsonmacht. De bestuurder vond dat de fiscus de voor hem meest gunstige regeling moest kiezen. De Hoge Raad was het daar echter niet mee eens. Op basis van het zorgvuldigheidsbeginsel was de fiscus hiertoe niet verplicht. De regelingen staan los van elkaar en de wet schrijft geen volgorde voor bij deze hoofdelijke aansprakelijkheid. De bestuurder bleef dus aansprakelijk voor de BTW-schuld van € 56.257.
Hoge Raad,3 oktober 2014, ECLI (verkort): 2875