Verhouding activiteiten bij BOF niet van belang
Bij de vraag of de bedrijfsopvolgingsfaciliteit (BOF) wel of niet kan worden toegepast voor aandelen in een vastgoed-bv moet er bekeken worden of de ontwikkelingsactiviteiten van de bv een onderneming in materiële zin kunnen vormen en niet naar de verhouding ontwikkelingsactiviteiten-beleggingsactiviteiten. Dit heeft de Hoge Raad onlangs aangegeven.
Om in aanmerking te komen voor de BOF (tool) moet er sprake zijn van een onderneming in materiële zin. Bij het erven of schenken van aandelen in een vastgoed-bv gaat het dan om de vraag of de activiteiten normaal vermogensbeheer te boven gaan. In de zaak die hier speelde ging het om een erfenis van aandelen in een onroerend goed-bv. De werkzaamheden van deze bv betroffen onder andere het verhuren van woningen, bedrijfsruimtes en garages, onderhoud van de panden, het voeren van een administratie, aankopen onroerend goed en ontwikkelen en het realiseren van nieuwe projecten. Deze activiteiten werden deels door erfgenamen verricht en deels door personeel.
Alleen kijken naar ontwikkelingsactiviteiten
Hof Den Haag vond dat er naar de verhouding tussen de beleggingsactiviteiten en de ontwikkelingsactiviteiten moest worden gekeken voor de vraag of er sprake was van een onderneming. De rechter gaf aan dat de omvang van de ontwikkelingsactiviteiten ten opzichte van de andere activiteiten van de bv te beperkt was om te kunnen concluderen dat er sprake was van een onderneming in materiële zin en dat de BOF dus geen toepassing kon vinden. De Hoge Raad gaf echter aan dat er alleen maar naar de ontwikkelingsactiviteiten moest worden gekeken om te kunnen beoordelen of er sprake was van een onderneming en dus niet naar de verhouding. De zaak is nu verwezen naar Hof Amsterdam om te bekijken of dit zo is en of de BOF dus wel of niet mag worden toegepast.
Hoge Raad, 10 maart 2017, ECLI (verkort): 396